31 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (5.5)

Roman

Tonijn was het die zijn stielkennis ten dienste stelde van jonge journalisten in zijn kweekvijver voor nieuw talent. Zonder zijn genie zouden we er niks van bakken.

‘Maar wat zie ik ? Niks dan angsthazen om me heen.’

In werkelijkheid had iedereen snel door dat je hem beter kon laten uitrazen. Je werd toch meteen de mond gesnoerd of belachelijk gemaakt. Hij zag zichzelf als stuwraket die jonge journalisten de ruimte in duwde. The sky is the limit, van die onzin. We moesten luisteren en ons bakkes houden. Het was een geschenk om van zijn gigantische kennis te profiteren, waren we ons daar goed van bewust ?

‘Hallo? Spreek ik hier tegen de muren?’

Wie wat zei, kreeg de volle laag.


Eugénie Colvert was de concierge van Embargo. Ze woonde op de tussenverdieping van het pand aan de Warande en hield er een bar in de trapholte. Er hingen verkleurde Joepie-affiches van Jimmy Frey en Johnny White. Wie het als jonge redactrice even niet meer uithield bij megamacho Tonijn, kwam op adem bij Eugénie.

‘Negeer hem. Negeren is vernietigen.’
‘Mij tergen. Mij tot het uiterste drijven.’
‘Feitelijk is hij is een grote timideling.’
‘Toch niet als hij over mijn tikmachine komt hangen.’

Op dagen dat hij vond dat er wat te vieren viel, trakteerde Tonijn ons in de bar van Eugénie. Hij probeerde dan bij haar in het gevlei te komen door haar mening te vragen over Embargo. Want zij, met haar gezond verstand.

‘Deze dame hier, de stem van het volk.’

Eugénie diepte Palm op uit haar oude frigobak en negeerde het compliment.
Onbewogen hield ze een vers glas scheef tegen het flauwe buislicht en schonk in.

‘Aanschouw de brede doorsnee van onze lezeres.’

Eugénie liet de platte kant van een keukenmes over het schuim glijden. Vroeger had ze het baancafe De Bonte Billekens opengehouden in Diest.

‘Uw boekske, ge moet er iets aan doen. Onze garage ligt vol invendus. Albert krijgt er zijn Corolla niet meer bij.’

Bij buitenlands bezoek ten paleize verscheen Tonijn op de redactie in vanillekleurige smoking met fijne kobaltblauwe strik en lange bordeauxrode sjaal. Een kruising van Toni Corsari en Freddy Breck. Vanavond zou hij namens de Internationale Federatie van Journalisten een petitie overhandigen aan de hoge gast waarin de vrijlating werd geëist van twee Franse journalisten.

‘Het protocol wil helaas dat het alleen bij die overhandiging blijft.’

Want anders. Hij zou wat. Uitgerekend op zo’n dag dat Tonijn afgelikt in zijn cadeauverpakking zat, organiseerde de personeelsdienst een oefening voor brandevacuatie. Alle personeelsleden van Embargo werden geacht vanaf de hoogste verdieping in een dwangbuis te kruipen en uit het raam te springen. Tonijn perste zijn showpak in de touwen en liet zich als eerste helemaal neerzakken op de achterkoer. Eens beneden kreeg hij geheel volgens het evacuatieplan van Eugénie een muisgrijs deken over de schouders en een kom Royco-tomatensoep. Die kipte hij per ongeluk over zijn vanillejas. Oranje banje bleu. De brandoefening duurde anderhalf uur. Te lang volgens de rampenverantwoordelijke. Gedacht werd aan een aluminium glijbaanconstructie. Er dienden brandblussers te worden besteld voor elke redactieruimte. Het idee van nieuwe sproeisystemen werd afgewimpeld vanwege te duur.

‘In de Innovation hebben ze ook niet geholpen.’

De laatste geëvacueerde was de reclamechef. Die daalde te rap en liep een dubbelvoudige enkelbreuk op. Licht leedvermaak. Geen dag ging er voorbij of de reclamechef kwam zagen over een of andere publireportage. Keer op keer werd hij wandelen gestuurd, hij begreep maar niet waarom. Want waar lag het verschil tussen een dure redactionele reisreportage over Gabon en een gratis publireportage over Singapore? In het geld dat de overheid van Singapore ervoor zou neertellen.

(Vervolgt).

Uit ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.