22 oktober 2005

EGOSTRIP (22)

Gent. We liggen wat uitgezakt in de walgelijk gewone driezit op krediet van mijn al te voorspelbare flat vol geperste kartonshit aan de Gentse Sint-Kwintensberg. Ik, haastig gesetteld. Getrouwd met alles erop en eraan. Vastgespijkerd aan een eerste moeizame Brusselse schrijfbaan. Tegelijk argeloos en vol burgerlijke pseudozekerheden. Jij, lieve innemende, warme schrijfbroeder Jotie, zoals steeds rusteloos op zoek naar jezelf. In je inktzwarte blik lees ik je getormenteerde ik, de hele rusteloosheid van je immense talent. Wat ons beiden op de drempel van ons volle bestaan bindt, is een gedeelde onstilbare drang om te schrijven. Schrijven om te leven. Leven om te schrijven. Horen, zien, schrijven.
Jij, Jotie in hoog geconcentreerde dosis, tijdloos sterk. Parels, onzichtbaar nog voor ‘de telgen van terloopse moeders’ en de ‘zitkamergieren’ van Oudenaarde en elders, zoals je ze genadeloos juist zal schilderen in ‘Mijn geboortestad’.
Wat ons bijeenbrengt is onze zoektocht naar de zin van het geschreven leven, naar de zuiverste zin uit onze pen. We zijn onderweg. En wat telt is dat we onderweg zijn. Al heb ik dan al het versmachtend gevoel veel te vroeg thuis gekomen te zijn. Later, uitzichtloze tunnels later, zullen ze je de duistere prins der letteren noemen. Ze zullen je roemen en gedenken. Terecht. Maar voor mij blijf je die lieve zo kwetsbare forever jonge Jotie die me wat aarzelend zijn vroegste pennenoogst laat smaken.


Men zegt dat ik hermeties schrijf
terwijl woorden enkel ledematen zijn
die ik schik tot ziel en lijf :
zich zo als raadsel zien doet pijn.

Wat ik wil zeggen is weinig en eenvoudig :
dat ik in deze wereld sta te sterven
en dat ik kan versieren of bederven
wat mij door een lot werd toegekend.

Eén ding bleef mij trouw in alle pijn
één droefheid die mijn vader is
ook wellicht broeder, die ik mis
en moeder waar ik weer in verdwijn.

Zo zit dat, nu weet u meteen ook
wat zich afspeelt tussen eicel en geraamte.
toch verwaait elk inzicht weer als rook
en om ons onbegrip blijft enkel schaamte.

Jotie T’Hooft. ‘Een kamerfilosoof’