15 november 2014

AFSCHEID VAN ZONNEMAN



Zondagochtend 3 september 1944.
Voetpad Abeelstraat.

Morgen vertel ik het Georges, Maurice, al mijn andere schoolmakkers. Wat ik hier vandaag voor de deur van ons huis zie. Hoe de Engelsen de Duitsers weg jagen. Hoe de Ronsenaars eindelijk uit het maquis vandaan komen. Recht uit hun schuilhoeves ergens in de bossen van Ellezelles.

Mooie jonge goden. Mitrailleurs in de lucht. Vreugdeschoten alom. Sneeuwwitte hemden met brede open kragen, op een door de zon getaande huid. Sigaret losjes in de mondhoek. Het haar in het vet. Glimmend. De hemdsmouwen opgestroopt. De stapschoenen vol modder. Cocardes op de borst. De alpenmutsen scheef naar de hals. Meisjes om de arm. Opwaaiende zomerjurken. Vrolijkheid. Bloemen. Tranen van vreugde en verdriet je weet niet wat je ziet.

Later wil ik journalist worden. De meester gelooft me niet. Hij lacht het altijd weg.

'Leer dan eerst maar mooi zonder foutjes schrijven Zonneman', zegt hij.

Horen zien en schrijven. Dat is het wat ik later echt wil doen. Zodat niks van dit alles verloren gaat. Drie schriftjes vol heb ik al liggen. Veilig weggestopt onder mijn bed.

‘Mijn Oorlogsgeheim.’
Door Eric Zonneman.

Wat er in die schriftjes staat, vertel ik niemand. Verzwijg ik de hele oorlog al. Zelfs voor mama.

(Wat ik allemaal gezien heb hiernaast, de dag van die bankoverval door het verzet op 1 oktober vorig jaar. Vooral : wie ik in actie bezig zag. De ene kerel op de uitkijk, weggedoken in zijn krant recht tegenover de bank, ofschoon het regende. Duidelijk de leider. De twee andere kerels op de fiets. In opdracht. Eerst even tegengehouden door de politieman op de hoek. Routinecontrole.

Hoe ze het gedaan hebben daarna.
Horen zien en schrijven…

Maar ik ben geen verklikker. Ze kunnen op mijn stilte rekenen. Zo lang deze oorlog duurt, tot vandaag hoop ik, krijgt niemand mijn kladschriftjes te zien. Ik ben zo blij dat ze het nu halen. Al die tijd heb ik mijn zelf gemaakte cocarde verstopt bij mijn schriftjes. Met erop onze verboden driekleur.

*

Waar blijven ze toch, ik zie geen beweging. Al de hele ochtend hoor ik de mensen hier in de straat zeggen dat ze afkomen. Dat het zeker is. Dat ze al aan de poorten van de stad staan. Aan de passerelle. Aan de Molendam. Dat ze langs de statie de stad binnen gaan komen. Dat de Engelsen ook al onderweg zijn. Dat de Britten zelfs al in het Bois de Lessines gesignaleerd zijn. Dat de Duitsers er vanonder muizen langs Ninove 'über Brussel’ zoals ze het op onze muren geschilderd hebben. Ik had toch veel meer volk verwacht. Een tank. Op de Vrijheidsplaats. Zo’n lawaai, die rupsbanden. Mijn oren doen er pijn van.

*

Waarom wuift die soldaat niet naar mij terug?
Wat doet hij nu, mama? Zeg het hem toch!
Dat ik maar een jongentje van negen ben.
Dat ik alleen maar blij ben dat de oorlog gedaan is.
Dat ik niks tegen de Duitsers heb.
Tegen de Engelsen ook niet.
Als het maar geen oorlog meer is.
Zeg het hem! Dat ik geen geweer heb.
Ik heb geen Lüger en al helemaal geen mitrailleur.
Zeg hem dat hij mij niet mag doodschieten.
Ik ben gewoon een oorlogsverslaggever.
Enfin, bijna. Later wil ik het worden.
Oorlog is iets van grote mensen.
Ik doe niks verkeerds. Ik heb nog zoveel te doen.
Alleen maar wat met mijn cocarde staan zwaaien.
Als dat ook al niet mag op een dag als deze.
Waarom draait hij die mitrailleur naar mij?
Wil je mij bang maken, soldaat?
Sorry maar ik ben niet bang. Wat zou ik?
Jongens van negen zijn niet bang.
Ik ben lid van het verzet. Hoor je me.
Ik verzet me. Zie je, ik lach naar jou.
Zie je me lachen? Zie je mijn tanden?
Waarom lach je niet terug?
Waarom staan je ogen zo kwaad, soldaat?
Schiet dan, als je durft. Is het al wat je kan?
Moest je daarvoor helemaal uit Berlijn komen?
Om jongens van negen zomaar dood te schieten?

(Ik hoop dat mama mijn schriftjes vindt.)

Het afscheid
van Eric Zonneman
in mijn roman
'De Nalatenschap'
waarop ik de theatertekst
'Zonneman' baseerde.

(Wie het hele verhaal lezen wil: 'De Nalatenschap' is nog verkrijgbaar bij Boekhandel Beatrijs Oudenaarde).