BRIEFGEHEIMEN
RITUELEN VAN SCHOONHEID
Schenk ons één polsslag, bellenman. En we weten wat ons te doen staat. Al van bij je trage tred door de Grute Kirke op zaterdag breng je ons weer met zijn allen bijeen. Hier werd de duivel ooit van ons weg gejaagd. Hier hebben we, veel later, onze verwekkers begeleid op hun laatste reis. Tijdgenoten nog van de belle époque. Al lang vermaald in de koude vernieling van dit Oude Avondland waarin de duivel het met zijn kalf halen zou van Hermes op zijn paard.
Je belt ons los van de waan van alledag. Je voert ons ver van het gedoe. Al dat dwepen. Al dat welles. Al dat nietes. Je hemelse klanken werden ons ingebeld met het eerste Fiertellied. Ze kleurden onze wonderjaren. Ze vergezelden onze mooiste lente. Ze kruidden onze eerste kus.
Schenk ons één polsslag met je bellen, bellenman. En er is verder geen tijd meer voor bucolische dagdromen in de schaduw van de ouwe eik. Met je metafoor van vergankelijkheid drijf je ons voort door de eeuwige hoogdag van ons kortstondig bestaan. Wij zijn als het water van de mensenstroom, jij bent de stroom.
Jij met je schamele klanken, je dwingt ons tot deemoed met wat ons rest aan samenhorigheid. Je bent onze meerwaarde als al de rest ons weer eens uiteen drijft. We stappen achter je aan. Zo lang het kan. Meer moet dat voor ons niet zijn. Wat baten glorie en geld als je dit missen moet, ik vraag het aan. Geef ons één polsslag met je bellen en we komen er al aan.
Wat telt, is de Ommegang zelf. Gisteren is weg. Morgen is onzeker. Alleen het ritme van je bellen houdt ons overeind. Zalig, of bijna, laten we ons meedrijven op je beltechniek. Sneller nu. Want je ligt achter op het schema der eeuwige rituelen van schoonheid. Dan onregelmatig. Want je bent één van de bellende beginners. Helemaal zoals het hoort tenslotte. Want je bent een senior bellenman, de ervaring zelf.
Er wordt gevloekt: in de gracht fluoot een Moleculetrui met eronder een koersfiets. Niemand van ons die ernaar omziet hij moet het heilige schrijn maar niet voorbij willen snokken, de dopingtoerist.
Op naar de volgende kapel, met de pateen vol fluo-moleculen waarvan we de ingredïenten niet weten willen. Ook dit jaar zullen de mysteriën van leven en dood onopgelost blijven. Het ultieme wonder van het leven laat zich zomaar niet kennen. Tenzij in schoonheid en waarheid die je alleen met het hart ziet. Voor een dag zijn we kaloten noch zeloten geuzen noch goddelozen. Voor een dag willen we samen geloven in goedheid die groter is dan al onze tekorten.
Je bent onze eeuwige bellenman. Je bent alle bellenmannen bijeen dood of levend. Je bent alle dragers van het schrijn. Je bent alle Ronsenaars erachter en errond. Je bent alle Ronsenaars van hier, van elders en van ooit. Je bent onze vreugde en ons verdriet. Je bent ons geheugen en ons verlangen. Je bent onze laatste zekerheid: Hoe schuune da Roonse tooch kan zoan.
(Aan alle bellenmannen en dragers van voorheen, van vandaag en van morgen).
Schenk ons één polsslag, bellenman. En we weten wat ons te doen staat. Al van bij je trage tred door de Grute Kirke op zaterdag breng je ons weer met zijn allen bijeen. Hier werd de duivel ooit van ons weg gejaagd. Hier hebben we, veel later, onze verwekkers begeleid op hun laatste reis. Tijdgenoten nog van de belle époque. Al lang vermaald in de koude vernieling van dit Oude Avondland waarin de duivel het met zijn kalf halen zou van Hermes op zijn paard.
Je belt ons los van de waan van alledag. Je voert ons ver van het gedoe. Al dat dwepen. Al dat welles. Al dat nietes. Je hemelse klanken werden ons ingebeld met het eerste Fiertellied. Ze kleurden onze wonderjaren. Ze vergezelden onze mooiste lente. Ze kruidden onze eerste kus.
Schenk ons één polsslag met je bellen, bellenman. En er is verder geen tijd meer voor bucolische dagdromen in de schaduw van de ouwe eik. Met je metafoor van vergankelijkheid drijf je ons voort door de eeuwige hoogdag van ons kortstondig bestaan. Wij zijn als het water van de mensenstroom, jij bent de stroom.
Jij met je schamele klanken, je dwingt ons tot deemoed met wat ons rest aan samenhorigheid. Je bent onze meerwaarde als al de rest ons weer eens uiteen drijft. We stappen achter je aan. Zo lang het kan. Meer moet dat voor ons niet zijn. Wat baten glorie en geld als je dit missen moet, ik vraag het aan. Geef ons één polsslag met je bellen en we komen er al aan.
Wat telt, is de Ommegang zelf. Gisteren is weg. Morgen is onzeker. Alleen het ritme van je bellen houdt ons overeind. Zalig, of bijna, laten we ons meedrijven op je beltechniek. Sneller nu. Want je ligt achter op het schema der eeuwige rituelen van schoonheid. Dan onregelmatig. Want je bent één van de bellende beginners. Helemaal zoals het hoort tenslotte. Want je bent een senior bellenman, de ervaring zelf.
Er wordt gevloekt: in de gracht fluoot een Moleculetrui met eronder een koersfiets. Niemand van ons die ernaar omziet hij moet het heilige schrijn maar niet voorbij willen snokken, de dopingtoerist.
Op naar de volgende kapel, met de pateen vol fluo-moleculen waarvan we de ingredïenten niet weten willen. Ook dit jaar zullen de mysteriën van leven en dood onopgelost blijven. Het ultieme wonder van het leven laat zich zomaar niet kennen. Tenzij in schoonheid en waarheid die je alleen met het hart ziet. Voor een dag zijn we kaloten noch zeloten geuzen noch goddelozen. Voor een dag willen we samen geloven in goedheid die groter is dan al onze tekorten.
Je bent onze eeuwige bellenman. Je bent alle bellenmannen bijeen dood of levend. Je bent alle dragers van het schrijn. Je bent alle Ronsenaars erachter en errond. Je bent alle Ronsenaars van hier, van elders en van ooit. Je bent onze vreugde en ons verdriet. Je bent ons geheugen en ons verlangen. Je bent onze laatste zekerheid: Hoe schuune da Roonse tooch kan zoan.
(Aan alle bellenmannen en dragers van voorheen, van vandaag en van morgen).
<< Home