30 september 2013

DE BINNENTUIN

LE JARDINIER D’ESPAGNE



Met haar zilveren lepeltje - Hôtel du Parc Ostende stond erin gegraveerd, Albéric beweerde dat ze een ongeneeslijke kleptomane was - en om de broze pols haar eeuwig speldenkussentje, draaide Madame Blauwvoet onzekere rondjes in de chocolat chaud die mama beneden in de keuken voor haar had klaar gemaakt. Het gezicht van La Blauwvoet, barometer voor al het onheil in de hemel en op aarde, stond op Bestendig Groot Malheur. Ze zei dat de étoiles filantes ongunstig stonden. Ze zei dat ze dringend mijn levenslijnen wou lezen. Nu. Sebiet.

‘Il le faut. Je le sens à mes artères'.

Ik balanceerde onverstoord voort op het voetstoeltje naast haar chaise longue. Het zeteltje was een houtsculptuur in de vorm van een meeuw die zijn fluwelen vleugels spreidt alvorens zijn lading drek te parachuteren op het gekroonde hoofdje van de Koningin van de Corso Fleuri die me kusjes toe tuit op de dijk van Blankenberge .

Zonder op te zien van mijn verhaal over de Beverpatrouille die op kamp trekt in hoogst onherbergzame gebieden vol verraderlijke adders onder het gras schoof ik de rechterhand op de glimmende rand van haar Singer doodsreutelmachine.

Uit de grote wandkast van haar naai-ateliertje toverde ze daarop haar glazen Merry Christmas- bol. Het zat volkomen ondergesneeuwd door haar moeizame maneuvers tussen oude modepatronen van Femmes d’Aujourd’hui en rond slingerende veelkleurige échantillons van de weverij.

Het wonderbaarlijk kindje Jezus lag volgens zijn eigen levenslijnen in een luierke van verhard plastiek op zijn kruisiging te wachten. Daarbij liefdevol omringd door zijn mama en Jozef die van niks wist en er dan maar het beste van maakte met het oog op zijn tweederangsrol in de Heilige Geschiedenis. Met zijn allen werden ze vacuum clean op kamertemperatuur gehouden door de vette os die ik vagelijk herkende van zijn obscure figuratie als os op de Ark van Noach in het Oude Testament. Aan de overkant van de kribbe lag een ezel waarvan ik hoopte dat hij ontsnapt was aan de slavernij van het eendagstoerisme bij Tieste, Kruisberg op en af, zo de hele dag door.

Madame Blauwvoet schudde de Heilige Familie in een Antarctische sneeuwstorm. Want vergis je daar niet in: de winters kunnen hard zijn in Bethlehem. Heel anders dan in Nazareth bijvoorbeeld waar de inboorlingen genieten van een gematigd klimaat met verzachtende maritieme luchtstromingen en de gunstige winden, vanuit het nabije Gent.



Nu gooide ze haar toversjaal (goudgele sterren op een diepblauwe achtergrond zoals op de dozen van donzige Beka-dekens) over haar magieken bol. Ze greep mijn rechterhand , evalueerde het levenslijnenspel, oogde nog veel meer verontrust dan op dagen van doordeweekse verontrusting. Volgens mijn lijnen, die ze in alle richtingen wist wegschieten, zoals bij het vuurwerk van Saint-Michel op het strand, zou mij een nog korter leven beschoren zijn dan dat van mijn vader in de hemelen. En er was zo al geen overschot. Er restten me volgens haar bevindingen nog maar enkele scoutskampen, met inbegrip van dat in Surice deze zomer. Mijn tijd zou bovendien eindigen met een algehele Apocalyps. In dood en vernieling alom. De Vandalen. De Hunnen. De Vikings. De Kelten. Les extrémistes. Alles bijeen in de mix, maar dan nog veel erger. Eerst zou ik wel nog mercenaire worden in het bataljon van haar held Kolonel Schramme en de Simba’s van de Congo Belge hun vet geven om daarna dan zelf door een vreselijke mensenetende stam in een kokende. Nee dit wou ze me besparen.

Was er dan geen goddelijke genade meer voorhanden?
Geen geheime ontsnappingslijn?
Geen enkele kans op redding?

‘Non. Je regrette.’



De Jardinier d’ Espagne (veel later kwam ik erachter dat ze die van Ispahan bedoelde) had zijn draaiboek. En dat lag nu helemaal vast. Hij wist perfect wie hij diende te gaan afmaaien in de maïsvelden van de Collines en de Ardennes Flamandes, hij met zijn zeis. Hij wist waar en wanneer. Hij kende dag en uur, wij niet. Ik moest geen enkele moeite doen. Er was geen ontsnappen aan. Het kon tijdens een pick-nick aan een plooitafeltje van Caravan-Expo langs de E3, gegrepen door een stuurloze camion . Het kon van een zonnesteek, tijdens de eindeloze speechen van de Ijzerbedevaart. Ik kon dood vallen bij een sprong van de Rode Kruispost op de dijk met mijn speelkameraad Jean-Pierre ( en zijn schattig zusje Claudine). Ik kon zinken met de amfibie. Van de pier tuimelen op de tonen van Elvira Madigan in het Aquarama. Van een golfbreker glijden, vermaald worden door de schroef onder de motorboot van de succesvolle schrijver van Série Noire-verhaaltjes uit Blankenberge. Tussen een spleet van het staketsel slieren. Een kwaaie val doen op de piste van de velodroom. Dood gaan van teveel Boules de Berlin.



Het enige wat me in afwachting te doen stond, was gelaten mijn lot afwachten. Alle dagen mijn gebeden zeggen. Na elke doodzonde (ik zou rap weten hoe je dat doet, doodzondigen) sebiet biechten. Dit vanwege de staat van genade, altijd goed om te bezitten in het hiernamaals. Per pakketje van veertig dagelijkse zonden voor alle zekerheid toch maar mijn zielke zuiveren. Ik zei dat ik er zou over nadenken. Of ik dan nu si’l vous plaît mijn tekenverhaal mocht voortlezen? Bij wijze van laatste wens. Het mocht. Nu ik eindelijk weer vrij over mijn rechterhand beschikken kon, draaide ik de bladzijde om.

‘Einde!’ las ik. Met een kronkelende adder errond. Zoals op de gevel van Apotheek Provost aan de Steenbrugge waar mama mijn Revitalose haalde, om aan te sterken, mijn koppig vegetarisme te counteren en me een lang en gelukkig leven in te lepelen met ampoules. Madame Blauwvoet grijnsde, plukte een speld uit haar pols.

‘Le Jardinier d’Espagne’, zei ze.
‘N’oubliez jamais.’

En ze liet haar mond in een glas glijden.
Met in letters van goud Hôtel Métropole Bruxelles erop.

‘DE BINNENTUIN.’
Roman. (U las hoofdstuk 18)

Onderste illustratie: Ronse by night. Michel Provost.