06 september 2011

HET TESTAMENT

2.

Elke ochtend bidden de kinderen tot God dat hij hen de genade gunnen zou binnen het jaar te sterven. Hun ouders leren hen dat zodra ze genoeg woordjes kunnen prevelen voor de dagelijkse schietgebeden. Zo wanhopig zijn ze. Zo arm. Zo hongerig.

Ik vertel mijn parochianen niet dat hun zogenaamde God niet bestaat. Als mens onder mijn mensen wil ik hen die enige ijdele hoop op verlosssing niet afnemen. Wat ik vooral hoop is dat die bevrijding uit hun lijden dan niet van de wolven komt. Dit jaar zijn hier al zeventien mensen verscheurd, van wie vier kinderen uit mijn zangkoor. De wolven zijn even hongerig als de mensen. Ze vallen ons aan vanuit de bossen van Mazarin en Elan. Aan het Wolfgat, aan de Wolvengracht, tot in de huisjes. De Sint-Hubertusgenootschappen hebben niet eens genoeg brood om alle parochianen te zegenen. Alleen de rijken krijgen er. Tegen betaling.

De wolven hebben vrij spel. De huisjes zijn zo broos als de vele gaten in het riet van de al te lage daken. De mensen sterven verkleumd van de kou, van de honger, als weerloze prooien van uitgehongerde meutes. Wolven. Hele nachten hoor ik ze huilen. In de ochtend ga ik de lijkjes zegenen voor het armengraf. De overlevenden benijden hun doden.

Gods immanente gerechtigheid zwijg mij erover. Er is geen gerechtigheid en er is geen God. Alle gebeden die ik zeg, alle missen die ik lees dienen tot niks. Eén landbouwer die de hand aan de ploeg slaat, zorgt voor meer eten dan alle pasters van dit bisdom bijeen. Wat zijn we met al onze gezangen in het kerkje hier? We mogen nog duizend jaar zingen en bidden, we worden er voor geen halve korst brood beter van.

De clerus speelt het spel mee. Vleit de groten der aarde. Kroont hen tot oppermachtige halfgoden. Serveert hen op tijd en stond een Te Deum in de kathedralen van Laon en Reims.

Vanop de kansel bedreigen en vervloeken de herders van de Heer in het paradijs de sukkelaars op aarde. Maar ze knijpen wel de ogen dicht voor de tirannen die het volk laten verhongeren. Meer dan wie ook heeft de Zonnekoning van zijn onderdanen slaven gemaakt. Zijn edelen vrijen hem op en verlagen zichzelf tot een edelstand van willoze marionetten. Versailles is een bastion van pure verspilling, grenzeloze corruptie en grootheidswaanzin.

Als je dit testament na mijn dood onder ogen krijgt zal je je allicht vooreerst afvragen waarom ik dan tot de laatste dag van mijn leven zelf priester en dus dienaar van de grote leugens gebleven ben. Omdat je in de tijd van waaruit ik mijn testament nalaat die leugens beter doorprikken kan vanuit je graf dan dat je zoals zovele anderen ervoor in de vlammen wordt gemikt. Op drie veilige en zekere plekken leg ik dit testament neer. Zo dat je het vroeg of laat onder ogen krijgt.

De hel? Bestaat niet. Of toch wel. De hel is wat ik om me heen zie. De hel is wat de groten en machtigen der aarde de anderen aandoen. De hel is hier en nu. De mensen verdienen een andere verlossing dan het fictieve hiernamaals. Dan die zogezegde voorbestemde genade voor de enkele uitverkorenen van kerkvader Augustinus. Dan die zogeheten zaligmaking die alleen in de verbeelding van goedgelovigen bestaat.

De enige bevrijding die soelaas brengen kan, is dat we onszelf als mensen samen bevrijden van al het onrecht waarin de ene alles heeft en de ander van honger sterft. De echte erfzonde van de armen is dat ze geboren zijn in de miserie en onder de tirannie van de heersers.

Overdag blijf ik bijgevolg pastoor. Ik speel het spel maar ik doorprik het, zoals je lezen zal, subtiel waar ik kan. ’s Nachts schrijf ik alles op. Duizend velletjes laat ik je aldus na. In drie handgeschreven exemplaren. Mijn testament. Noem het mijn maskerade. Noem het mijn dubbelspel. Noem het zoals je wil. Maar lees het en verspreid het.

Mijn kerkje hier in Etrépigny dateert van de twaalfde eeuw. Het ligt in de schaduw van het kasteel en is opgetrokken in de typische Ardense steen. Het 65 voet lang, 18 voet breed en heeft geen transept. Er zitten zes ramen in de zijkanten. Een campanile steekt uit boven het dak. Er zitten twee klokjes in. Een dodenklok, een klok voor de vieringen. Alsof er wat dan ook te vieren valt. Het kerkje staat middenin het kerkhof waar ik al lang in de vrede van mezelf rusten zal op de dag dat jij mijn nagelaten geschriften te lezen krijgt. Als een post scriptum. Hopelijk leef je tegen dan zelf in een wat betere wereld.


Naar de nagelaten geschriften van Jean Meslier.