HET TESTAMENT
INTROITUS
Fleurette likte hem achter het rechteroor fluisterde dat hij nu maar beter ophouden kon met dat geheime gekrabbel van hem. In de zwoelte van de zomerse zonnewende-nacht deed ze daarop de strakke sierlijke contouren van haar naakte lijf dansen op de gekalkte wanden van zijn verdoken scriptorium.
Onhandig als de kluns die hij was, dropte Jean Meslier zijn vederpen in de porseleinen inktpot. Het schaduwballet tegen de muur torste hem naar hun zevende hemel. Ver voorbij de grenzen van goed en kwaad. Mijlen ver van de fatsoenridders met hun kerken en kerkers. Het goede, het ware en het schone. Hic et nunc. De eeuwigheid voor duizend en één nacht verenigd in de bloedgeile verstrengeling van hun bezwete lijven. Zweven deden ze. Bevrijd van de beklemmende ruimte en de blinde tijd. Naar alle uithoeken wanden werend en muren open brekend. Telkens weer verdere horizonten betredend. Rollebollend. Tastend op naar de onverkende binnenpaden van hun passie. Op drift naar nieuwe hoogtepunten van hun vleselijke genoegens en wederkerige genietingen. Geluk en genot als goden zonder god. Puur natuur.
Bij dageraad zou hij zoals elke andere dag van zijn leven als kapelaan van Etrepigny de vroegmis lezen voor de vromen en goedgelovigen van het dorp. In de volle glorie en de schittering van haar vijfentwintig lentes zou Fleurette ondertussen haar werk als huishoudster opnemen. Tegen de gangbare regel in. De voorgeschreven minimumleeftijd van veertig jaar voor pastoorsmeiden aan haar dansend kontje lappend. Zorgvuldig zou ze tijdens zijn ochtenddienst alle sporen van hun zoveelste hete wilde nacht weg boenen. Er vooral voor zorgen dat de doodsgevaarlijke notities van haar geliefde veilig weggeborgen zaten op de plek die zij alleen kenden.
(Naar de nagelaten geschriften van Jean Meslier.(1664-1729). Illustratie: Armand Demeulemeester).
Fleurette likte hem achter het rechteroor fluisterde dat hij nu maar beter ophouden kon met dat geheime gekrabbel van hem. In de zwoelte van de zomerse zonnewende-nacht deed ze daarop de strakke sierlijke contouren van haar naakte lijf dansen op de gekalkte wanden van zijn verdoken scriptorium.
Onhandig als de kluns die hij was, dropte Jean Meslier zijn vederpen in de porseleinen inktpot. Het schaduwballet tegen de muur torste hem naar hun zevende hemel. Ver voorbij de grenzen van goed en kwaad. Mijlen ver van de fatsoenridders met hun kerken en kerkers. Het goede, het ware en het schone. Hic et nunc. De eeuwigheid voor duizend en één nacht verenigd in de bloedgeile verstrengeling van hun bezwete lijven. Zweven deden ze. Bevrijd van de beklemmende ruimte en de blinde tijd. Naar alle uithoeken wanden werend en muren open brekend. Telkens weer verdere horizonten betredend. Rollebollend. Tastend op naar de onverkende binnenpaden van hun passie. Op drift naar nieuwe hoogtepunten van hun vleselijke genoegens en wederkerige genietingen. Geluk en genot als goden zonder god. Puur natuur.
Bij dageraad zou hij zoals elke andere dag van zijn leven als kapelaan van Etrepigny de vroegmis lezen voor de vromen en goedgelovigen van het dorp. In de volle glorie en de schittering van haar vijfentwintig lentes zou Fleurette ondertussen haar werk als huishoudster opnemen. Tegen de gangbare regel in. De voorgeschreven minimumleeftijd van veertig jaar voor pastoorsmeiden aan haar dansend kontje lappend. Zorgvuldig zou ze tijdens zijn ochtenddienst alle sporen van hun zoveelste hete wilde nacht weg boenen. Er vooral voor zorgen dat de doodsgevaarlijke notities van haar geliefde veilig weggeborgen zaten op de plek die zij alleen kenden.
(Naar de nagelaten geschriften van Jean Meslier.(1664-1729). Illustratie: Armand Demeulemeester).
<< Home