09 juni 2010

BRIEFGEHEIMEN





Dag Carlos. Hoe was je gesprek met Walter van den Broeck over ‘Walden’, zijn nieuwe roman op vraag van Boekhandel Corman? Liep het naar je wens, daar op de dijk van Oostende?

‘Walden’. Twee jaar . Twee maanden. Twee dagen. Precies zo lang heeft Henry David Thoreau in die door hemzelf gebouwde blokhut gewoond.

‘I went to the woods because I wished to live deliberately, to front only the essential facts of live, and to see if I could not learn what it had to teach, and not, when I came to die, discover that I had not lived. I did not wish to live what was not life, living is so dear; nor did I wish to practise resignation, unless it was quit necessary. I wanted to live deep and…to put rout all that was not life…to drive life into a corner, and reduce it to its lowest terms.’ (Walden, or life in the woods’.)

Moet het ons verwonderen dat de discipel van Ralph Waldo Emerson zelf bewonderd werd door Tolstoi maar ook door Gandhi, die zijn concept van burgerlijke ongehoorzaamheid in praktijk bracht. Daarmede zijn land bevrijdde van het Britse imperialisme? Om van Mandela te zwijgen. Wat weten we toch veel, vooral: dat we niks ’n weten.

‘Resistance to civil government’…’Civil disobedience’.
De eindeloze zoektocht naar wat authentiek en essentieel is. Het schrijven als ontdekkingsreis. Net zoals voor Emerson, is voor Thoreau de samenleving met haar strikte regels en haar vastgeroeste tradities de vijand van eenieder die authentiek wil leven.

‘The only obligation
which I have a right
to assume is to do
at any time
what I think is right.’

Thoreau’s extreme inividualisme belette dat hij, zoals zijn vroegere voorbeeld Ralph Waldo Emerson, een publieke persoonlijkheid werd. Terwijl Emerson zowel voor zichzelf als voor iedere Amerikaan trachtte te spreken, schreef Thoreau vooral voor zijn eigen zichzelve. Zo ken ik er nog. Ofschoon hij de stelling onderschreef dat de authentieke inzichten van een schrijver ook betrekking hebben op de anderen, was hij nauwelijks in zijn medemens geïnteresseerd. Zo ken ik er nog meer.

Schrijven voor een mega-yacht.
Voor de Porsche van koeketien.
Voor een loft. Met Zen blafeturen.

Voor Thoreau biedt de natuur toegang tot het goddelijke. Maar ze wemelt van tegenstrijdige belangen, laat zich zomaar niet met Het Hogere verzoenen. De enige zogenaamd transcendente harmonie die Thoreau in Walden vindt is die van de steeds terugkerende cyclische bewegingen. Zoals de seizoenen, die hij als structuur voor zijn boek bezigt. Uiteindelijk is het resultaat van zijn zoektocht mager.

Tout ceci pour votre gouverne monsieur.
Il n’y a pas de quoi, ’t is geerne gedaan.

Hopelijk hebben die ‘Moules Parquées’ in het ‘Hotel Du Parc’ na gesmaakt. Was er dus gaarne bij geweest. Ook om Walter van den Broeck persoonlijk te bedanken omdat hij ‘De Ommegang’ in den bijbelschen Humo bij de eindejaarsvragen durfde aanprijzen nadat hij gekraakt was door de efemere mandarine van de Standaard der (L)Etteren die me pakte zoals een speler van Standard een speler van Anderlecht neerlegt: op de man dus.

Die Corman-boekhandels van Oostende (vooral) en Knokke, zijn de laatste echt Belgische boektempeltjes. Dit na het jammerlijke verdwijnen van Herckenraedt op de hoek van de Gentsche Veldstraat recht tegenover Bloch. Zelf ook al bezweken voor één of andere Immobilière Gantoise. Tout se perd, Albert.

Als ik op mijn Fuji (type ‘Roubaix I’. De ‘Renaix ’88’ van Maurizio Fondriest bestond helaas nog net niet, anders: dat zie je van hier ) door Moeren en Polder zwoeg, trap ik er altijd even henen, naar Corman. Op zoek naar onvergankelijke oeuvres van pakweg Margrietje de Crayencour. De malheuren van Justine door Seigneur Donatien Alphonse François markies van Sade, of de boeken der geneugten verzameld door Catherine Breillat mogen me in deze tijden van verstarring, verknorring en verkleutering ook wel bekoren. En niks beter dan een lekker 'Armageddon' van de goede Kurt Vonnegut om je te wapenen tegen de ondraaglijke wreedheden van deze tijd.

Alles is dus al geschreven. Wat zouden jij en ik daar nog aan toevoegen? Tenzij een vrij blijvende pennenkrul, als tijd-verdrijf.

Loopt het voor de rest een beetje met dat schitterend Magnum Opus van je over Roger Raveel? Ik durfde het nauwelijks bepotelen toen ik het even in de handen mocht houden van een trotse bezitter die er vele euroots voor had neergelegd. Zo schoon, zo mooi. Raveel verdient zo’n turf. Jij ook. Het beste is niet goed genoeg.

(Dat die snoeper met zijn kast op wielkes van Machelen-aan-de-Lys in zijn nadagen nog een lief van dertig lentes minder aan zijn penseeltje strijkt , hola minuutse: respect).

Dondeyne, ik quadder hier rond op één van de niet gezonken eilanden van Atlantis luisterend naar de gezangen der Griekse schikgodinnen. Het steekt me dat ik doodgemoedereerd voort zit te schrijvelen op de lava-keien van de slaperige vulkaan terwijl Jotie, Wim, Johan de Styx al lang over zijn. Wim godver. Eén stonde voor de presentatie van ‘De Nalatenschap’ aanvangen zoude boven de Kwaremont (je kent het daar van het feestje dat we er ooit samen bouwden na ‘Zonde van Nini’) mailt hij me dat hij niet ‘n komen kan: omdat hij dood gaat. Dondeyne moatse, kan je je voorstellen hoe een mens zich dan wentelen moet om te blijven glimlachen?

Jaja nieuw boek.
Het tiende al jawel.
Zeer zeker, mooie avond.
Veel volk in de winkel.
Mijn hand doet er zeer van.

Ik verzeker je, al die dierbare doden om je heen. Dat werkt op je gendorfienen. En Claus, onze anti-heiligheid van Cavaillon-Les-Melons, is er ook al niet meer. Om ons bijwijlen enige vertroosting te bieden. Met zijn brille, zijn franc parlé, zijn verve. Weet je nog toen we samen die opnames ‘kofferden’ van ‘De Leeuw van Vlaandren’? Schoenaerts in maliënkolder, Pieter de Conink zijnde, die ‘noch vel fijfteg stuks lekkere Boerchonje wist lichen sullen ve die samen kraken Hucho?’

Nu en dan stap ik langsheen zijn vroegere hoeve (‘het huis van Claus’) aan Ten Hole, te Nukerke alwaar volgens de boeren de deernen daar in hunnen zondigen bloten leefden . Dan denk ik aan dat sonnetje van hem met erin zijn wegzakkende onderbroek, zo breedgerekkerd als in een tekening van Wolinski. Of aan dat ene zinnetje wat den minnaar tegen zijn geliefde prevelt op het oorkussen van den duivel. Wat verderop, aan het Bakkersbos, hangt er aan de gevel van een fraai galerietje een poëemke van hem. All we are: words in the wind.

(Wat had hij nu van moois geschreven over de kardinaal die van Kanegem komt en dus van niet ‘n wet? ).

Beter ware geweest dat je dat typoscript van ‘Zonde van Nini’ nooit aan die goede - ook al dode - Roger Binnemans had bezorgd. Zat ik hier nu net als John B in een sloopie vol Albanese sijsjes ter kapren varend. Naar één van de wondermooie blauwe Cyclades waar je de zon ziet zakken in de zee, op vraag van de uitbater van restaurant ‘Panorama’. Wie schrijft er nu vermeende brieven, zijn gat verbrandend aan bloedhete keien, den weidschen blik gerichtet op de ‘Unique Sunset from the Caldera?’

Ik, Vlieghe dus. My name is mouche. Eén van de twaalf apostelen van Louis Seynaeve, ons aller meester. Het ga je hoet! Blijf vooral schrijven. Over De Kunst. Over de schrijvelanterfanters en de bohémiens en ander canalie: goed volk kom. Ik denk dat ik hier op jouw gezondheid een lichte verfrissching tot mezelve neem in afwachting van de splitsing van Bart De Wever.

(Geeft u me ondertussen misschiens een kruisken. Zoals de heer Lateur vroeg aan zijn vriend de heer André Demedts des ‘s avonds voor het sterven gaen. Doe het zo als jij het op lange redactie-avonden onnavolgbaar mimeerde. Mét tremelo en trillip).

Vooral geen moeite doen om op mijn epistel te antwoorden. Ik fiets je deze zomer echt wel een keer tegemoet langsheen Schelde en Leie. Gaan we samen naar Raveel zijn schoons kijken. Ik bedoel zijne werken.

Niet dat kerkje, nee. Heb hier al genoeg blauwe koepeltjes op het netvlies gebrand gekregen. Al dan niet digitaal.

Raveel heeft, zoals je weet – wat zijn we graag belerend voor malkander- voor zijn tempeltje de mosterd gehaald bij de heer Matisse Henri. En dat was dus géén wielrenner uit de ploeg van Raymond Poulidor in de wielerkoers Toulouse-Lautrec. Zoals Bardot Brigitte ten onrechte verklaren zoude aan Jacques Chancel van France Culture.

Dat werkje in dat kerkje daar van mijn schoolmaat Jan Leenknegt, dat wil ik wel eens zien. Alle werk van Jan wil ik zien. Altijd. Een schoorsteen. Een blom. En menig woudvogelkijn. We zijn ons min of meer aan ’t verzoenen Jan en ik, want:

life is very short
and there is
no time
for fussing
and fighting
my friend.

Een stevige woordenwisseling onder vrienden behoort altijd tot de mogelijkheden , vind ik. Kwestie van de stoom af te blazen. Maar eeuwigdurende vetes, nee. Daar zijn we dus ook alweer te oud voor.

Helemaal boven in het boerengat Pyrgos heb ik de ultieme oude Helleense wijze ontdekt. Wijzer nog dan Diogenes in zijn ton die aan Alexander (De Grote, de kleine De Croo moet eerst nog wat boterhammen eten) vroeg of hij zich uit zijn zon zoude willen verwijderen. Zit daar op een stenen bank. Ezeltje naast hem. Samen wachtend op ’t langs lopende schoon vrouwvolk. Tilt de dametjes op zijn lastdier. Foto. ‘You can give what you want.’ Kassa.

Aan de lopende band vrouwen knijpen en als het even kan zich in de luwte door hen ook nog 's, rijm het zelf verder maar uit grote jongen ik hoef je niks te leren. Dit alles in de schouwte van een driehonderdjarige olijfboom. De enige mens op heel Hellas die met zijn onderneming nièt failliet gaat. De anderen betalen 22 percent rente aan de bank, zo verneem ik bij de aanschaf van een beëdigde lavasteen voor op de schouwmantel.

Ik heb hier ook, op bouzoukimuziek van Mikis Theodorakis, een koffietje genuttigd met de minzame heer Marc Stassyns, gewezen sportbestuurder van Woutertje Vandenhaute en Mark Uytterhoeven. Zijn jongens vergeten hem niet, ook niet nu hij VRT-bonze af is. Mooi zo. Ze nodigen hem al eens uit in De Karmeliet, Brugge. Niet zoals de zetbazen van vakbonden en grootkapitaal, (wat uiteindelijk krek hetzelfde bleek), die jij en ik in het zweet onzes aanschijns bij dag en bij nacht hebben gediend in hun verzuilde gazetten en hun vervuilde marktaandeelblaadjes en die ons nu niet meer ‘n kennen.

Heb het samen met de heer Stassyns over zijn compaan (net) wijlen Jan Wauters gehad. En dat op het moment dat die wereldbeker begint op een pedaalstoot van zijn Victoriaanse voordeur aan de Tafelberg. Ik voor mij wint Argentina. Ik hoop het voor Pluisje. Ik gun het hem. Geniet nu al van de pathos. De melo. Den dramatiek.

Dju Dondeyne, het leven heeft van die kronkels. De dood ook. Hou je haaks schrijfbroeder. Hou vooral die met zijn zeis op afstand. Schrijf hem van je af. U gelieve nog even te blijven leven.

(Aan Carlos Alleene).

‘Ongefrankeerde Correspondentie’.
Copyright Stef Vancaeneghem.