25 maart 2009

JOURS DE FRANCE









9.

La Môle. Bouboule zit vers geperst in zijn oranjekleurig pilotenpak met rits vertrekkend van onder de dubbele kin over de dikke pens tot aan zijn quéquette die hij, vermoed ik, nu alleen nog ziet hangen als ze staat.

Ik heb mezelf vastgegespt aan een ingewikkeld buizenstel in de kooi van zijn Simca 1000. De stalen pijpen dienen te beletten dat we onze hals breken als we overkop gaan. Ik heb de indruk dat Bouboule er alles aan doet om vandaag de degelijkheid van zijn constructie uit te testen.

In Cogolin stopt hij me een wegenkaart in handen die er geen blijkt te zijn. Er staan alleen maar strepen in alle richtingen op. Verder allemaal T’s met ernaast pijltjes naar links en rechts en afstanden in meters.

Bouboule heeft het in zijn kogelronde kop gehaald om volgende winter de ‘Rally de Monte-Carlo’ te winnen. Hij wil Makinen, Toivonen, Aaltonen en Waldegaard naar de kroon steken. Vooral wil hij me daartoe vandaag uittesten als co-piloot.

Zijn Simca is een rijdende doodskist met op beide zijkanten het belachelijke geluksnummer, in een witte cirkel. Op de motorkap kleeft een reuzesticker:

‘Ya Bon Banania!'

Op de koffer plakt een gelige fles Ricard. Geel op oranje, twee keer. Ik zie hoe mensen in shorts op espadrilles langs de weg eerst het hoofd schudden, dan de blik afwenden bij zoveel smakeloosheid.

‘Putain de poubelle!’ vloekt Bouboule als we volgens hem alweer veel te traag over cols van het ‘Massif de Maures’ scheuren. Op zijn buik danst zijn zilveren Bréguet chrono de 'Twist à Saint-Tropez'.

Soms lult Bouboule uit zijn nek, zegt hij dat hij Mermoz wil zijn, voor de 'Aéropostale' in één 'vol de nuit' naar Valparaiso wil vliegen. Als het hem niet lukt als piloot op de weg, probeert hij het later wel als stuntvlieger. Wie ben ik om Bouboule tegen te spreken als we de laatste klanten zijn in ‘La Belle Murène’, de nieuwe genadeloos hete dag door de smalle deur onze kop komt priemen en Esther Gallil zingt dat het helemaal voor mij is dat ze danst.

Bouboule droomt van een Alpine Renault. Het mag ook een Lotus Elan zijn. De jongste maanden heeft hij een NSU Prinz tot ontploffing gebracht, een BMW 700 coupé tot schroot herleid, een Mini Cooper S in de prak gereden.

In afwachting van de Alpine (een Mustang of een Camaro wil hij ook wel), schudt Bouboule de achtersteven van zijn aandoenlijk opgepepte 1000 cc door alle bochten van ons nu wel heel onzeker bestaan. Tussen twee kotsbeurten door schreeuw ik hem toe ter bevestiging van mijn nieuw verworven status als co-piloot.

‘T à gauche à cinquante!’
‘T à droite à quarante!’

We schieten door eindeloze rijen donkere kurkeiken langs het kasteel van Saint-Exupéry, donderen de ‘Col du Canadel’ neer. Telkens weer sterf ik in wegdraaiende zeeën, opdoemende baaien, maanlandschappen vol verschroeide aarde.












Bouboule denkt bij melancholische momenten ook wel dat hij Jean-Louis Trintignant is en nog voor het eind van deze hete zomer door Claude Lelouch zal gecast te worden om Evelyne Bouix een vadsige tong te draaien op het strand van Deauville, bij de zeemzoeterige chabadabadabada’s van Pierre Barrough.

In afwachting graait hij de kaart uit mijn handen, smijt ze door het driehoekige kantelraampje, drijft zijn zeepkist naar een maximaal toerental, ver voorbij de rode streep op zijn teller. Onze take off is voor elk moment. This is ground control to Major Tom. Het enige wat telt in het leven is liefde. En bijval in haarspeldbochten.

Op zijn dashboard dansen dertig lange rubberen schakelaars me voor de ogen als de tentakels van de inktvis die we voor de kust van Le Lavandou zijn gaan vangen met de boot van zijn vriend ‘Petit Lou’. Onophoudelijk mept Bouboule één van de zwarte grijparmen omhoog en dan weer neer met de vlezige rechterhand. Het zilveren gourmetje (met erin gegraveerd: ‘A fond la caisse Bouboule!’) danst daarbij mee op het ritme van zijn ondoorzichtige beslissingen. Het heeft te maken met oliedruk, koeling, overdrive. Ik wil het niet weten. Ik moet kotsen alweer. En geen zakjes meer. In La Londe-Les-Maures stalt Bouboule zijn dampende bolide voor de ‘Bar de la Mairie.’

Hij wil me voorstellen aan zijn goeie vriendin Marie Brizard. Binnen zit de halve filmcast van ‘Le Gendarme de Saint-Tropez’ beroemd te zijn. Bouboule doet of hij iedereen kent uit zeven vorige levens. Marie Brizard uit het kruikje streelt zijn buikje. Hij is gelukkig Bouboule. Hij wint hem, de Monte-Carlo. Nu al zie ik hem genieten van de lauwerenkans om zijn dikke nek. De rode kop glimmend van de blizzard door de aderen. Luid boerend diept hij de handen zelfgenoegzaam in de lage broekzakken van zijn pilotenpak.

‘Si ses mains explosent, il n’a plus de couilles’.

Het komt uit de hoek waar de juke-box staat. De reactie van Bouboule gaat jammerlijk verloren in de imitatierock van ‘Martin Circus.’


'Jours de France'. Verzonnen Journaal.
Copyright Stef Vancaeneghem