10 juli 2007

STERRENKIJKER










15.

Met De Ommegang, mijn zevende roman, wil ik graag helemaal terug naar mijn geliefd Ronse. Al noem ik het stadje (anders dan in Zonde van Nini): Daelegem. In Weekblad AZ is Geert Desmijtere de eerste om dat te signaleren. Ronse dus. Jawel, maar.

‘De Ommegang is meer dan een roman over Ronse en de Ronsenaars. Het is een verhaal over liefde en vriendschap, over gemis en hunkering, over trouw en ontgoocheling. De Ommegang portretteert zijn personages scherp maar met ontroering en vertedering. Mocht u het nog niet hebben begrepen: sinds Zonde van Nini is er een lange weg afgelegd. Tenslotte is het leven een beetje een Ommegang.’

Dat het leven als een Ommegang zelf is, heeft ook Kris Naudts begrepen. Voor Het Nieuwsblad heeft hij maar een half woord nodig om me te doen zeggen waar het voor àlle Ronsenaars altijd om draaien zal.

‘De Fiertel is de dag waarop het verleden het heden inhaalt en de Ronsenaars hun toekomst tegemoet stappen. Dit is waarom je Ronse nooit helemaal verlaat. Een voettocht van gisteren naar morgen. De eeuwigheid van één dag. In de Ommegang is een kleine stad groot in zijn ritueel. Omdat de Ommegang de gewone dingen overstijgt. De Fiertel is een metafoor voor de gewone gang van het leven omdat hij alle mensen bijeenbrengt: voetvolk en fiere ruiters, notabelen en simpele volksmensen, rijk en arm. Ouderen vallen af, jongeren komen erbij. Mensen worden geboren en gaan dood en de ommegang vangt dat allemaal op. Het verlangen om zichzelf te overstijgen in het goede, het schone en het ware. De tijd zal nooit vat krijgen op de Ommegang. Zelfs de oorlogen kregen hem niet klein.’

Vrij Nederland sluit aan bij wat Geert Desmijtere in de roman ziet bovendrijven. Dat goede, dat schone, dat ware kan benoemd worden: liefde en vriendschap.

Vrij Nederland:‘De auteur is een accuraat beschrijver van de tirannie die alles vermorzelt. In Daelegem (lees: Ronse) wordt alles vermalen tussen arm en rijk, katholiek en vrijzinnig, Vlaams en Frans, plat en heuvelachtig, liefde en haat, kosmopolitisme en benepenheid, geborgenheid en verweesdheid.’

‘De slotscène van de Ommegang is een mooie paradox, want Désiré Hofstadts' verlamming is in werkelijkheid een overwinning van de vrije geest die gekozen heeft voor wat beter is in de mens.’

‘De Ommegang is behalve een sombere vertelling over sociale gedetermineerdheid ook een verhaal over de ontdekking van de innerlijke vrijheid die ontstaat in de schaduw van de grote en onzichtare dingen die het leven de moeite waarde maken: vriendschap en liefde.’

‘Antigif’, zo titelt Betty Mellaerts mooi en krachtig in haar paginavullend interview voor het blad van de Co-Libro-boekhandels.

Betty Mellaerts: ‘De auteur is journalist en romancier tegelijk. Het is helaas weinigen in Vlaanderen gegeven om te kunnen leven van de opbrengst van een boek. Het maakt de schrijver van De Ommegang er niet minder vasthoudend om. Daarin doorprikt hij de hypocrisie, de kortzichtigheid en het rechtse gedachtengoed van de burgerij van Daelegem, een klein stadje in de Vlaamse Ardennen. Zijn stijl is daarbij ingetogener dan in zijn vorig werk, de emoties meer ingehouden.’

‘Schrijven kan de auteur van de Ommegang als de beste’, schrijft Paul Jacobs alias Gutenberg in Ons Recht.

‘De Ommegang heeft van mij een ieder geval een onvoorwaardelijke fan gemaakt. Wat dit boek zo bijzonder maakt, is de schitterend volgehouden stijl. De auteur moet een bijna onfeilbaar getraind oor hebben voor zijn taal die geregeld en onvermijdelijk doet denken aan de Kempense familiale codetaal uit de romans van Walter van den Broeck.’

‘Nog een andere schrijver met wie de auteur is verwant, is koning Nobel zelf: Hugo Claus. Maar waar Claus de grandeur en het zelfvertrouwen (‘de noodzakelijke overmoed’) heeft gehad om over zijn jeugdjaren en de plaatselijke weldenkende middenstanders een bestsellende turf als Het Verdriet van België te schrijven, durft deze auteur de sprong niet aan en beperkt hij zich tot een schetsmatig aangezette mozaïek. Met opzet, of uit schrik om voor sentimenteel te worden uitgescholden, breekt de auteur elk opstapje naar passie onmiddellijk af met een grap of een kwaad uitgesproken scheldwoord zodat zich hier dan weer de vergelijking met de schijnbare koelheid van Willem Elsschot aandient.’

‘Schijnbaar, want het vergt geen bovennatuurlijke mensenkennis om achter het aanhoudend gegrap een makkelijk te kwetsen romanticus te vermoeden. Toch is deze bescheidenheid ook verfrissend. Let er maar eens op hoe weinig ikken er voorkomen in De Ommegang. Geen geringe prestatie voor een roman met een ik-figuur als verteller.'

'De verleiding is groot om van een auteur met zoveel potentieel een groot, voldragen meesterwerk te verlangen, vol humor, passie en gevoel. Het is waarschijnlijk even dom als van een meesterlijke liedjesschrijver als Brel een opera te eisen.’

‘Zijn pen blijft een kleurrijk en sappig penseel dat onstuimig, geestig, droef, opstandig, melanchonisch, ironisch en knipogend het palet beroert en streelt om dan scherp maar toch mild, slaand en zalvend een boodschap tegen de onverdraagzaamheid, de hypocrisie en de schijnheiligheid aan het papier toe te vertrouwen’, zo schrijft Jos Mestdach in Het Volk.

Niet zo echter voor ene Luk De Waele die zich in De Vrijzinnige Lezer blijkbaar blind staart op de Ommegang als al te katholiek ritueel.

‘De wegen des Heren zijn ondoorgrondelijk. Dit werkje durven we niemand cadeau doen.’

Bang om de sektarische paden te verlaten, allicht.

Dat is het laatste wat je Clair Ysebaert, gewezen kabinetschef van Guy Verhofstadt en éminence grise der Vlaamse liberalen alvast verwijten kan.

In de Burgerkrant trekt hij zowaar een volle pagina uit voor citaten uit De Ommegang.

Clair Ysebaert:‘Citaten uit een Vlaamse roman die ik de Burgerkrantlezers niet wil onthouden. Evenmin aan de dames en heren recensenten, puntengevers en andere vakbekwame juryleden die Vlaamse literaire prijzen allerhande uitdelen. Wanneer stappen zij uit de kleine cocon van bekende genomineerden? Wanneer buigen zij zich ook over talent buiten het kringetje dat reeds bulkt onder de beklemmende zelfbediening en de wederzijdse beverediging met Gouden en andere Uilen?’

Van heren recensenten gesproken, aan één van hen dank ik alvast de titel van deze literaire autobiografie: Jeroen Overstijns, de inmiddels ook alweer ex-chef van de Standaard der Letteren.

Jeroen Overtijns:‘De Ommegang ruikt gewoon naar schrijfzweet en veel te veel nachtelijke uren waarin de sterrennacht hoplijk inspiratie brengt, en anders is er nog de fles. Net dat teveel aan transpiratie en krampachtig willen, vermengd met een tekort aan inspiratie, lijken tot deze mislukte mengeling van kleinburgerlijkheid en bohémienschap te hebben geleid’.

Overstijns schrijft op dat moment voor de krantengroep waarvan ik zelf als journalist nog kaderlid en redactiechef ben. Dirk Achten, dan uitgever van De Standaard, zit op het moment van de publicatie in het buitenland. Bij zijn terugkeer biedt hij me oprecht geschrokken om deze persoonlijke tackle een rechtzetting aan. Ik weiger ze. Ik heb nooit op kritieken gereageerd. Ook niet toen Brusselmans me (op schitterende schrijverswijs en niet helemaal onterecht) op zijn boterham legde voor Bal Masqué mijn tweede roman.

Ik doe het dan ook niet. Al valt het me dan zeer zwaar. Maar het vrije woord is me heilig. Ook dat van Overstijns, die me als mens diep raakt en als auteur kraakt en monddood maakt. De haat die er zo dik op ligt en die ik bij elke regel van zijn ‘recensie’ voel, zal me lang achtervolgen. De volgehouden giftirade zal me, anders dan de scherpe en rake humor van Brusselmans, diep kwetsen en behoorlijk van mijn stuk brengen.

Mijn verkoopscijfers bij Manteau zijn op dat moment al allesbehalve die van opkomende thriller-bestsellers-auteurs als Pieter Aspe. Ik sta daar als Vlaams 'literair' auteur van een (door Overstijns' doorzichtige tijdswaan zo gebanvloekt en vermaledijd) Flandre Profonde- oeuvre sowieso al onder druk. We hebben dat vaker met de uitgever doorgepraat. Mijn uitgever gelooft echt in mijn schrijfwerk, zo wordt me daar steeds weer verzekerd. Tenslotte is Manteau me komen weghalen bij mijn vorige uitgever en heb ik thuis getekende contracten liggen voor nieuw te verschijnen werk. Meer bepaald voor een bundel van vijf romans onder de verzamelnaam ‘Belgetude’ waarover ik me verheug omdat zowel 'Nini' als 'Valentine', 'Een en al begeerte','De Held' en 'De Ommegang' aldus ter kennismaking voor de lezer in een werk bijeen komen te zitten. Ik voel echter al meteen nattigheid wanneer mijn uitgever die bundel na deze recensie plots blijkt te willen uitstellen.

Als verwoed sporter (hij zou als verdienstelijk jogger moeten weten wat dat veronderstelt) laat ik die suggestie van de fles voor Overstijns zelf, die er nu misschien zelf troost kan in vinden voor zijn zo te zien weinig glorieuze en efemere leiding van de Standaard der Letteren. Naar de sterren ben ik echter wel altijd blijven kijken. Wegdromend tot bij mijn maat Le Petit Prince aldaar op zijn asteroïde. Denkend aan een citaat van zijn schrijfpapa Saint-Exupéry:

‘Il faut laisser mourir les choses basses dans leur propre poison.’

Dat ik van Mark Vlaeminck in Het Nieuwsblad, ondanks deze doelbewuste harde vernieling in De Standaard der Letteren, kort daarop voor De Ommegang vier sterren kreeg kon me toen nauwelijks troosten. Hoe Mark Vlaeminck ook zijn best deed om zijn onnavolgbare pen te vegen aan Overstijns’ scheldproza.

Het Nieuwsblad:‘De Ommegang: sublieme bladzijden. Zoals de jonge Dees bij het standbeeld van de Bloten Pompier. En vooral een liefdevol portret van een stukje Vlaanderen waarvan de meesten allang vergeten zijn dat het er was, maar dat dank zij de auteur van De Ommegang blijft bestaan.’

Maar toegegeven, deze doelgerichte literaire moordaanslag heeft mij deze keer ook als mens zoals gezegd diep geraakt. De zoektocht naar de motieven (ik kreeg steeds meer aanwijzingen van allerlei obscure netwerk-gerelateerde rancunes en kleine afrekeningen in het literaire-journalistieke milieu dat ik toen beroepshalve frequenteerde) heb ik maar stopgezet: vanwege al te onwelriekend.

Een recht op antwoord wou ik dus niet. Op eerherstel van de krant meen ik - na deze regelrechte aanslag op de mens en de auteur- wel nog altijd recht te hebben.

Maar ik verwacht vooral niks van niemand meer, in dat wereldje van tijdelijke zelfgenoegzame mandarijnjes en hun geneuzel in de marge van het echte schrijven.

Wel offreer ik me vandaag voor het eerst de luxe van het vrije woord om mijn eigen 121.000 lieve clickers bij deze gerust te stellen.

Na ‘De Gok van Hermes’, ‘De Schrijfheren’, en ‘Vader Dag’ is mijn inspiratie, heel anders dan Overstijns het voor zichzelf had gewenst, nog lang niet opgedroogd. Schrijven is mijn leven. Wie mijn pen wil breken, breekt mijn leven.

Bij Manteau is me vaak verweten dat ik te weinig opkwam voor mezelf als auteur. Wel voilà zie. Al zal ik wel nooit een tafelspringer zijn. Ik wil het hebben van de tekst zelf en niet van alle poeha errond. Een lange fidele echte band tussen de schrijver en lezer.

Vandaag schrijf ik dit alles echter ook en vooral om iemand te danken die mijn schrijfdrang heeft gered. Al weet hij dat zelf niet. Zes maanden na die rancuneuze literaire moordpoging kom ik als vernederd auteur en als gekwetst mens eindelijk weer overeind.

Die ochtend in Humo, lees ik uit de mond van niemand minder dan schrijfheer Walter van den Broeck bij de eindejaarsvragen dat… De Ommegang het beste is wat hij dat jaar heeft gelezen. Met ondermeer ‘Geheime Kamers’ van Jeroen Brouwers. Ik ben in goed gezelschap, voor een zogenaamd leeggeschreven auteur.

Nooit heb ik de sterrenhemel mooier gevonden dan die nieuwe schrijfnacht waarin Hermes, de Schrijfheren en Vader Dag al op me wachtten...

Illustratie: De cover van De Ommegang naar een werk van de Ronsese kunstenaar Michel Provost.

'Sterrenkijker.' Copyright Stef Vancaeneghem.