23 december 2006

DE BENIEUWDE RONSENAAR (43)

DE PAPOTAGE VAN PEVENAEGE

Het is mij hier nogal het weekske geweest, met de één nationale commotie bovenop het andere stads verschot. Het begon op de woensdagavond. Ik keek als naar de goede gewoonte naar Brussel Frans op de televisie. Bon, die posten heten nu allemaal anders, daar raak ik al lang niet meer wijs uit. Welja, dat was noch een gewoonte van inder tijd met mijn Germaine zaliger voor de conversatie in onze commerce. Net zoals wij ook, naast onze abonnementen op de “Vooruit”van Jos Van Eynde geweest, “Het Laatste Nieuws” en “Het Volk” ook trouw betaalden voor de “Ronsenaar”, met veel aandacht voor de regionale stadsberichtgeving en voor de. “Courrier de l’Escaut” van Madame Ketels, omdat het leeuwendeel van onze Frans talige klanten die ook trokken. Alhoewel, het leeuwendeel is hier het juiste woord op de verkeerde plaats, denk ik. Misschien beter de meesten gezegd. Want Uw moest als kleine zelfstandige in de vlees industrie toch met al U klanten een klapke kunnen doen! Dat was immers de helft van U omzet! En om dan later ons Frans noch een beetje te onderhouden waren wij dat ook na het overgeven van onze commerce blijven doen. En de woensdag is het altijd een discussie programma onder politiekers en andere en dan kan er noch eens gelachen worden. En ook is het ideaal om zachtjes bij weg te doezelen onder het genot van U Trappist. Maar hoe groot was mijn verbijstering toen plots de gewone programmatie bruusk werd af gebroken door de mededeling dat Vlaanderen zich zo even van het Belgenland had af gescheurd! En van minuut tot minuut hield dat maar niet op - Uw kont het zo zot niet bedenken: de Koninklijke Familie die uit protest het Vader land verlaten had met bestemming… de Congo! Uw zijt het toch niet wijs! De Brusselaars die het zodanig in hun broek deden dat zij gaan schuilen waren in de tiende bol van het Atomium! Ik dacht al dat ik begon te missen. Want ik weet noch goed dat er in ’58 met de Expo maar negen bollen waren geweest, voor reden dat ik daar noch met mijn Germaine zaliger door gelopen had. En nu was er noch een tiende en wel onder de grond! Maar ja, misschien dat ze die met de restauratie noch toe gevoegd hadden, wat overigens ook de kostprijs mede zou verklaren. Aan het op blinken van die bollen kan het toch niet gelegen hebben? Want wat kost nu een buske Sidol? Maar ik begon het pas helemaal benauwd te krijgen toen de champetters uit d’Hoppe in beeld kwamen, die met hun kogelvrije vest om en als het ware met getrokken vuist wapen en hun verrekijker in hun aan slag de taalgrens aftuurden. Ik kreeg visioenen van zwart-witte slagbomen onder de gietende dito regen, van prikkeldraad en zandzakjes, waartussen de loop van een zware mitrailleuze naar het wit van U angstige ogen priemt, van grimmige grenswachters met geladen geweren, doorweekte kapootjassen en bloed doorlopen ogen vanonder de rand van een helm, waar het water in beekjes vanaf gutst. Ik moest plots aan de spannende verhalen van onze Vader zaliger uit de Groote Oorlog 14-18 denken. Weinig mensen weten dat noch, maar toen was de huidige taalgrens ook noch de grens geweest tussen het bezette België en wat de Duitse het Etappengebied 4 noemden, dat was een soort buffer voor al eer Uw het echte Front betrad. Slechts heel uitzonderlijk mocht Uw toen in de Walen binnen en moest daarvoor over goede papieren beschikken van wege de Kommandantur. Zelfs de Fiertel mocht in die oorlogsjaren de grens niet over! Maar wie een beetje commerciële aanleg had en het gevaar niet schuwde kon als jonge kadee dus wel een aardig centje bijverdienen langs heen de sluikse smokkelwegeltjes. Onze Vader zaliger had zich hiermee in die bange dagen een bescheiden startkapitaaltje bij een gespaard. Maar dat verhaal moet ik hier misschien maar beter niet vertellen. Even goed, zo dacht ik vervolgens, wie slim genoeg is om van de nood een deugd te maken, zal die nieuwe situatie danig kunnen benutten. Al onze werkloze Ronsenaars zullen bij die nieuwe staat- en huishoudkundige ecomomische situatie immers hun tweetalige duit uit het zakje kunnen halen! Want dat er hier interessante postjes zouden bedeeld kunnen worden, viel buiten kijf. Neem nu voor het bezetten van al die grens overgangen, ik geef maar één voorbeeld! ’s Anderendaags werd die boze ballon tot mijn geruststelling in de pers doorgeprikt, vergezeld van al weer de nodige communautaire donderwolken. Maar misschien dat het gezond verstand van Walen en Vlamingen, en elke inwoner van deze voorschootgrote lap grond, nadat ook noch dat beetje gifstof zal weggewaaid zijn, toch weer zal zegevieren over het separatistische doemdenken dat een bepaald soort donker Vlaanderen ongestraft propageert. Pas had ik deze mooie gedachte zo pakkend geformuleerd, of de zelfverklaarde Minister-President kwam mij daar met een zuinig maar naar mijn gevoelen hypocriet glimlachje van aha-Uw-peinst-van-slim-geweest-te-zijn-hewel-ruikt-Uw-maar-eens-aan-dit-poepje af met de mededeling dat tweetalige straatborden in heel Vlaanderen voortaan uit den boze zullen zijn, zelfs in onze schone stad Ronse. Nu, hoewel hiermee natuurlijk ook weer wat locale charme zal worden prijsgegeven heb ik daar eigenlijk minder moeite mee dan met het invoeren van de naamborden met ingebouwde sponsor van een aantal jaren geleden. Ik heb toen even gevreesd dat men, zoals men bolpuntstylo’s naar de gelijknamige merknaam Bics is gaan noemen en wegwerpscheerapparaten Gilettes, op de duur onze straten naar de in het rood toegevoegde bedrijven zou zijn gaan noemen. Geeft toe, die gedachte was toch niet bij de haren getrokken? Eerlijk gezegd denk ik niet dat er één enkele Franstalige Ronsenaar is die door de verdwijning van zijn vertrouwde “place Aimé Delhaye” in het voordeel van “Aimé Delhayeplein” plots zijn weg naar de Delhayze zal kwijt zijn. Geef toe, elke rechtgeaarde Ronsenaar zegt trouwens toch “Stienbreuge” en zo hoort het toch? Overigens, dat verbeten vertalen van straatnamen had in een aantal gevallen tot absurde resultaten geleid! Voorbeelden genoeg! Wat te zeggen van “Rodebroekstraat”, dat in een niet eens zo ver verleden tot “rue du Pantalon Rouge” was gedoopt? Of “Spielegrèm” dat door een van elke lokale kennis gespeende autoriteit in “rue du Pélerin” werd vertaald, wat noch later, toppunt van dwazigheid, in het Nederlands weer “Pelgrimstraat” werd. Zo heeft men ook, meen ik, kort na de dood van Boudewijn, noch gemeend vooralsnog de Franse benaming voor “Abeelstraat”, die sinds mensenheugnis “rue du Tremble” was geweest, eindelijk correct te vertalen als “rue de l’Ypréau”. Of dat ook iets te maken had met de geruchten over het feit dat Koning Albert misschien het Parkinson zou hebben gehad is niet precies geweten. Maar als die vertrouwde tweetalige borden dan toch weg moeten zou ik hierbij toch eens een oproep willen doen dat onze beleids verantwoordelijken eens hun oor te luisteren leggen bij de volks mond en eindelijk de aloude plaatsnamen definitief in ere herstellen. Ik heb het al over “Steenbrugge” gehad. En waarom heet onze “Plas” noch altijd “Franklin Delano Rooseveltplein”? Iets delicater ligt misschien “Papestraat” (“Poeperstroet” in ons schone Ronsies) in de plaats van het veel beschaafdere “Priesterstraat”. Historisch zou het nochtans veel correcter zijn, zie ook “Papekouters”. Dus, geachte Stadsbestuurders, aarzel niet! Neem elke plaatsnaam onder de loep en beslis met kennis van zaken. En in de hoop dat deze nieuwe straatnaamborden er noch lang mogen blijven hangen en Uw U eindelijk zal kunnen wijden aan de zaken die er wel toe doen!

Pevenaege Omer