31 augustus 2006

VADER DAG

66. Ik zie je wel tussen de meeuwen daar, op het staketsel in Nieuwpoort. Een mini Jan van Gent wil ik zijn. Voorzichtig naast je meeglijden in het schuim. Bezig ben je, als kapitein op de trimaran van de Vlaamse Zeilschool. Je toont me voor hoe ik de havengeul uit moet tussen de honderden vakantieskippers. Je neemt het roer tussen de benen alsof je dit je hele leven lang al doet. Zo te zien ken je elke zandbank. Mister Zelfvertrouwen. De zee is dus je grote vriendin. Je loodst me weg van het land tot ver achter het water onder Orion. Waar jij en ik voor altijd ter kapren varen. Vanop de gladde banquirai zien garnalenvreters ons bezig. Vader en zoon, onderweg naar zevenduizend mijlen onder zee. Gezeten op zijn schildpad van goud wuift de man van Fabre ons uit, van aan het boothuis.

c’est un fameux
trois mâts
fin comme un oiseau
hissez haut
santiano

dix-huit noeuds
quatre cents
tonneaux
je suis fier
d’y être matelot.

Waar zit je, mijn kapitein? Je scheepsjongen is bang, vanwege de tsunami in het hart. Ik zoek je tussen de duindistels op de Hoge Blekker. Ik zoek je op de fiets, onderweg naar Oostduinkerke. Ik zoek je in de bibliotheek van Veurne. Ik zoek je in Coxyde Sur Mer, dat laatste stukje Gaufre Belge et pour les Flamands la même chose. Ik zoek je bij Siska. Ik zoek je aan de vismijn. Ik zoek je in het Seacod, de zeilclub van wijlen je tweede zoon, zit die nu bij jou? Ik vaar in gedachten met je mee op de amfibie. Noch boot noch truck boordevol vage associaties naar de The Longest Day en de landing van de jongens in Normandië. Gerecycleerd legertuig, dienstig voor fun on the beach.

Always look
at the bright side
of life
badam badam
badam badam
badam

Ik zoek je in de Zeelaan. Ik zoek je aan het monument Voor Onze Vissers. Ik wil je stem horen. Ik wil je tegen mij horen schreeuwen. Hoe het moet met dat roer. Wanneer het grote zeil naar omlaag moet. Ik hoor alleen de wind. Gone with the wind, dat ben je.

67. Het was natuurlijk Nieuwpoort niet, het was Blankenberge. Zijn bloemencorso. Zijn pier. Zijn Boucquet Romain. Zijn Witte Paard. Zijn gekke velodroom. Zijn droom van jou. Altijd werd er over jou gepraat. Dat je hier nog dit, daar nog dat. Je spookte door de kamers van Villa Condé. Ik zag je in de grote donkere wandkast. Ik zocht je in de koffers met de jokari’s en de tennisraketten. Niks geen Villa Condé meer. Vervangen door walgelijke buildings alom. Jouw Blankenberge bestaat niet langer. Madame est servie. Monsieur est parti. De Sancta Maria is gezonken. De Belvédère al lang weggerot op het droogdok. Het Caltex-station met de kwistaxen is onvindbaar. Ik ruik de olie nog, van de motocycletten. Met je kleinkinderen en je achterkleinkind doe ik nu alles wat jij eigenlijk met mij hoorde te doen. Ik vaar blind. Hoe streng je zijn moet, hoe meegaand. Je liet me geen enkele gebruiksaanwijzing. Lees aandachtig de instructies vooraleer de opvoeding te starten. Opgepast: de aangewezen dosis tederheid niet overschrijden. Qui trop embrasse mal étreint. (Qui n’embrasse point, gémit dans son coin).

68. Ik wandel door het groen rond grootvaders buiten op de Kwaremont. De Magnolia is lang uitgebloeid. De glooiende weiden staan nu vol beelden, wel honderd. Helemaal beneden, waar ik naar paddestoelen zocht (zag je me bezig met de nichtjes?) staat nu de cederhouten reus van Klaus Prior. Ik zie er jou in. Jij kijkt op naar het huis van grootvader, bovenop de berg. Speelde je hier ook vaak als kind? Het bos is heraangelegd. De kaalslag om de zandwinning is helemaal hersteld. De nieuwe eigenaars zijn behalve kunstminnaars natuurvrienden, de hemel weze geprezen hiervoor. Het is er goed toeven, nog altijd. Ik had je er graag bij gehad op de jaarlijkse wandeling door al dit moois en het groen van altijd. Je bent er niet en toch weer heel nadrukkelijk. De bibliotheek staat nog altijd stevig gevuld. Veel kunstboeken nu. Adieu Prosper Mérimée, dag Edward Hopper.

69. Je oudste wil me over jou vertellen, we hebben afgesproken in Gent. Doch eerst een ommetje naar de Fnac. Zo gaat het al jaren tussen ons. We staan daar gebogen over verse boeken, stoten verstrooid mekaar aan. Daarna samen op de koffie aan de Graslei, mooiste plek van Vlaanderen. Deze keer zal jij erbij zitten aan onze tafel. Ik zie ernaar uit en toch zie ik er tegenop. Liever bedenk ik je zelf dan dat ik je ontmoet van horen zeggen. Ik vertel je oudste zoon dat ik je tegenwoordig zelf tot leven schrijf in brieven, als mijn eigen fictiepapa.

70. Ze vieren tachtig jaar Précision Mécanique in de fabriek. Lieve mensen daar. Ze bezorgden me de oude fabrieksplannen en lieten me alles nog eens zien. Waar ik met grootvader mijn huiswerk maakte, de smidse. Nee de onderaardse gangen waarin ik als kind met de balladeuse naar jou zocht, die niet meer. Je kantoor aan de overkant staat leeg. Misschien moet ik het kraken. Misschien moet ik er gaan zitten schrijven. Dichter bij jou. Hoe diep zit je wel in mijn vel, afwezige vader. Zit daar een betekenis achter? En wie ligt daar nu wakker van? Ik.

Uit:‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.