22 mei 2006

EGOSTRIP (83)

Je wil een groot acteur worden, een groot zanger, een groot schrijver, een groot regisseur. Hoe dan ook een groot iemand.
Op je twintigste wil je alles.
Op je dertig denk je: tijd dat ik eraan begin.
Op je veertigste besef je dat het zo gemakkelijk niet ligt.
Op je vijftigste hou je je vooral gedeisd. Je hebt nog wel plannen. Een idee voor een best-seller bijvoorbeeld, met mega-verfilming na. Je wil er hooguit over kwijt dat het iets groots wordt. Van jou wordt nu gezegd : ‘De dag dat die uitpakt, wordt het big.’
Tot op een dag: ‘Denk je dat die eindelijk eens met iets uitpakt?’
Je krijgt het etiket van de vermaledijde kunstenaar. Je wordt genadeloos voor de anderen die wel uitpakken.
Tijd voor jou om te maken dat je wegkomt.
Van die anderen zal gezegd worden:’ ‘Het waren niet alleen maar meesterwerken’.
Maar jij, je verlaat de planeet onbeschadigd.
Je vertrekt met het voordeel van de twijfel.


Buig je niet te vaak neer over je verleden. Je kon moeite krijgen om weer rechtop te geraken.


Is er leven na de dood? Er is in elk geval dood na het leven.

Ga niet langer naar begrafenissen van je vrienden. Je kon er iemand opvallen.

Zo lang er leven is, is er wanhoop.

Een ijzeren gestel houdt de roestvlekken niet tegen.


In de metro, een bloem van twintig. Ze heeft me in het vizier. Ik hou me rechtop geklemd aan een staaf boven mijn hoofd.
Wie weet, vindt ze me elegant. Bovenop mijn zwarte mantel draag ik een Schotse sjaal. Mijn haar is vers gewassen, lang, golvend.
Wie weet herkent ze in mij de onvervalste artiest, een groot musicus.
Ik betokkel de staaf, als was het een contrabas. Artistiek verantwoord gedrag.
Wie weet is haar vader een heel gewone kerel, wil ze een andere, zegt ze bij zichzelf: ‘Voor zo een wil ik tekenen.'
Neen nog beter. Ze denkt aan al die jonge eikels met wie ze omgaat. Die niks weten. Die niks van het leven kennen. Die haar vervelen.
Ze droomt van een echte man die haar alles leert. Die de poorten van de Cultuur wagenwijd voor haar opentrekt. Ik? Ik noem haar zo in alfabetische rangorde tien klassieke pianisten en tien schilders wier naam begint met B.
Ze staat op van haar zitje, komt recht op me af, glimlacht. Ze is mooier dan ooit. Ik ga dood aan haar schoonheid.
Ze zegt: ‘Wil u gaan zitten, meneer?’
In volle gezicht. In volle maag.
Ik zeg ik wil wel. Ik bedank haar, bezet haar stek.
Ze neemt me voor een ouwe? Goed, dan pak ik haar voor een snotgrietje.
Op mijn beurt bied ik haar een zitje aan, op mijn schoot.
De tien pianisten met B waren: Paul Badura-Skoda, Jean-Joël Barbier, Pierre Barbizet, Daniel Barenboïm, Arturo Benedetti, Michel Béroff, Stephen Bishop Kovacevitch, Wilhem Blachaus, Jorge Bolet, Alfred Brendel.
De tien schilders waren: Balthus, Bellini, Blake, Bonnard, Bosch, Boticelli, Boucer, Bouding, Braque, Breughel.
Ze moet het maar weten.

Fragmenten uit :‘Mon dernier cheveu noir’. ‘Avec quelques conseils aux anciens jeunes.’ Jean-Louis Fournier. Editions Anne Carrière. (Eigen vrije vertaling).