27 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (5.3)

Roman

Steeds vaker diende de redactie terrein prijs te geven aan telkens weer andere maatpakjongens van de marketing. Na hun frisbees volgden regenschermen, t-shirts, sweaters, windjacks, petjes, plastic verzamelmappen, leeswijzers, potloden, vulpennen, prullenmanden, onderleggers, asbakken, zaklampen, aanstekers, zonnebrillen, handdoeken, eetserviezen. De kelders van het gebouw stonden vol peperdure gadgets voor hun steeds wisselende acties. Steeds minder draaide het rond de stevige verhalen die het blad ooit journalistieke serieux hadden verleend.
Voor wie er nog niet was weggeraakt, werd de redactie een oord vol spanningen en intriges. De weinige keren dat hij nog op zijn redactie te zien was, verdween Tonijn voor uren in zijn gecapitonneerde ruimte. Hij zat daar als een sfinx onder het bronzen borstbeeld van Buysse, stichter van het blad. De koning had Buysse op zijn sterfbed verheven tot burggraaf. Nu en dan viel de deur open op dat borstbeeld, stuurde Tonijn één van ons naar boven.

‘Haal mij een Christmas Palm bij madame Colvert.’

In de Brusselse perswereld werd Tonijn De Grote Slavendrijver genoemd. Hij genoot van die reputatie. De kwalijke naam bezorgde hem een aura van gevreesd persmandarijn.

‘Tonijn, venijn.’
‘Het vleesgeworden partijstandpunt.’

Zelf dweepte hij met journalistieke zuiverheid.

‘De waarheid zit niet in één mening, maar in de veelheid ervan.’

Hij schaamde er zich niet voor stukken bij te kleuren tot ze helemaal in zijn kraam pasten. Journalisten herkenden na zijn ingrepen hun eigen artikel niet meer. Ze namen genoegen met hun initialen onder datgene wat ooit hun tekst was geweest. Er was gemopper op de werkvloer. Deuren werden dichtgesmeten. Jonge talenten verlieten de stiel. Er werd gefluisterd aan telefoons. Waar Tonijn verscheen, werd het stil, dook iedereen in zijn papieren.

Op een avond na sluitingstijd riepen de dappersten in de pub om de hoek op tot algemene staking. Discreet probeerden ze de andere diensten mee te krijgen. Volgens de maatpakjongens waren journalisten echter seigneurs en lanterfanters die een topsalaris binnenhaalden om uit hun pen te kletsten. Waarna de staking werd uitgesteld en iedereen weer voortwerkte. Protesteren bij Tonijn betekende onmiddellijke verwijdering.

‘Wie het hier niet meer ziet zitten, mag gaan.’

Hij had lijsten liggen met honderden kandidaten voor elke vrij te komen job. Redactievergaderingen werden afgeschaft. Pogingen om een onafhankelijk redactiecomité op te richten werden eerst gedwarsboomd, dan ondermijnd, uiteindelijk weggelachen. Alleen korte nieuwsvergaderingen met strak agenda zonder creatief gehalte bleven overeind. Tonijn zette de hele bladindeling op zijn kop, sleurde zijn blad mee in foute keuzes, liet de anderen opdraaien voor de verdere daling van de oplage.

‘Amateurs ! Knoeiers.’

Voor de buitenwereld dweepte hij met een journalistiek correcte koers. In werkelijkheid kon het hem worst wezen. Wat hij zocht, was de bevestiging van zijn zelf verzonnen succesverhaal waarbij hij de waarheidslievende journalist kon uithangen.

‘Recht zetten wat scheef is.’
‘Blootleggen wat verborgen blijft.’
‘Onrecht aanklagen.’
‘Netwerken ontmaskeren.’

Zelf was hij een dwingeland voor zijn medewerkers. Het was zijn blad, zijn concept, zijn stijl, zijn opmaak. De nulmeridiaan liep door zijn bilspleet. Hij was de zelfverklaarde beste. Alle anderen waren nitwits, oetlullen, losers. Hij wist wat goed was voor zijn blad. Zijn ondergeschikten werden geacht zich kritiekloos naar zijn alwetendheid te schikken. Iedereen was ondergeschikt, behalve de raad van bestuur. Daar had hij zijn vrienden. Ze waren ruim in de meerderheid. We konden daarover maar beter geen enkele illusie koesteren. Hij maakte zichzelf wijs dat hij, vanwege zijn onnavolgbaar curriculum, hét voorbeeld was van voldragen vakmanschap. Hij beschouwde zichzelf als de allergrootste speler op het schaakbord van de pers.

‘Ik maak. Ik kraak. Zo simpel is dat.’

(Vervolgt).

Uit ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.