19 juni 2012

TOEVALLIG HEDEN

DE AREND OP MIJN SCHOUDER







De weg naar vloeiende volzinnen was lang en liep over duivendrek. Michel de Montaigne mocht dan mooi van de toren blazen in zijn Château Eyquem, voor mijn geheim schrijfwerk diende ik genoegen te nemen met het duivenkot van bompa. Omnis comparatio claudicat.

Wat de burgemeester van Bordeaux aan het nageslacht toevertrouwde, was de volleerde wijsheid van een Grand Cru Classé. Wat ik op mijn door duiven bescheten Cahier Brouillon uit de pen kraste waren de krabbels van een Petit Cul Cassé. Geplooid als ik daar zat onder de dakpannen tussen gebakken aardewerk vol stro dat grootvader nu en dan zorgvuldig onderzocht op eitjes.

Om mijn schrijfstek te bereiken, diende je achterin het kolenkot de wankele ladder op, dan met de kop het valluik omhoog, je lichaam in sluiptoestand voorbij kartonnen dozen vol rollen behangpapier, je voorhoofd openrijten aan nagels uit onzichtbare planken, je knieschijven raspen aan ruige tonnen vol brol, je sandalen schilderen in ondeskundig afgesloten verfpotten, voorbij de ketting met het zware slot van Ijzerwaren Vanden Bossche naar het schools pupiterke waarop vandaag kabouters hun eigen droomwereld wegkrassen, in hun digitale wereld vol Ninja-monsters.
Volzinnen, de weg is lang, ik zegde het toch.

De enige die er moeite mee had dat ik mijn zomerdagen doorbracht tussen de duiven en met zijn eindeloos gejank mijn aanwezigheid in mijn verdoken scriptoriumpje bleef verraden was Joekie, onze asielzoeker van een hond. De muil vol kwijl en, overal verspreid over zijn veel te vet lijf , grote kale vlekken op plekken waar een normale Disneyhond pronkt met fijne spikkels of dan met wapperende manen schittert in verhalen van Andy & Bessie.

Montaigne had het makkelijk. Hoefde zijn Essais zomaar van spiekbriefjes tegen de balken te plukken. Qua grondstof diende ik het te stellen met wat ik door het duivengat zag.

Dat Joekie afgeklopt werd met de tapijtklopper omdat hij de was vol kwijlde. Dat grootvader in slaap viel onder zijn krant in de tuinstoel, zijn pet scheef als Marcel Pagnol .

Hoe wild de rozen stonden.
Viens ma jolie maman.

Hoe Sylvain Lambert de goot afbrandde, vloekte en zijn wijsvinger verbrandde. Hoe tortelduiven op het betonnen huisje beneden de paso doble deden. Als edellieden bij de entree van een bal masqué zo mooi. Hoe de lederen voetbal van mijn broers door een raam kletterde. Hoe iemand riep, als in een uitzending van de ORTF:

‘Madame! Encore un carreau de cassé!

Hoe de hele wereld wenkte. Ver van dit alles.

‘Dit is het verhaal van een arend die op mijn schouder zit en mij optilt naar’.

TOEVALLIG HEDEN.’
(Roman Online).