26 juli 2010

RONSIES RARITEITENBOEK (4)

DE GRUUTEN MOERKT


















Langs de binnenwegen van de stad ben je op zoek naar één iemand die je vertwijfeling voelen zou. Desnoods tweedehands, desnoods potdoof, desnoods tegen een mooie beloning. Je zomers duren een eeuwigheid, aan je winters lijkt geen eind te komen. Je verwacht antwoord op de kerstkaart vol zilveren vlokjes die je in het postkantoor op de bus hebt gedaan. Al je jongenshunker, gehuld en gekruld in bloedrode inkt. Als ze dàt niet ziet, kan ze je rug op. Nee, niet je rug. Je berekent je kansen. Is nul een cijfer? Op de scheurkalender tel je dag na dag het gewonnen licht. In je hart tikt onbestemd verlangen, als een granaat zonder pin.

Je hangt rond in huizen waar dienstpersoneel je verzoekt je voeten in viltslepers te schuiven. Je doet het gewoon. Zonder mopperen. Zonder terug te rennen. Je komt in gestolde werelden die je verlatingsangst doen aanzwellen, tot je er helemaal gek van wordt. De maniertjes zijn benepen, de aanbevolen houding is stijfheid, de sfeer is bescheten, de woorden zijn afgemeten, de taal is gecodeerd. Elke uitgesproken zin bubbelt weg in de ondraaglijke ledigheid van luchtbellen. Je zakt van de ene dubbele bodem door de andere. Niks is wat het lijkt. Hun schaarse complimenten gaan naar de jongens met veel betere familiale papieren. (Je komt goed weg).

Je eigen afkomst hebben ze al helemaal gescreend, lang voor je hier ook nog maar – op schriftelijke uitnodiging dan nog - aan de bel durfde te komen hangen. Het familiefortuin of wat ervan overschiet is gewogen en veel te licht bevonden. Je staat genoteerd à la baisse. Vestibule. Antichambre. Je wordt in deze kringen alleen maar gedoogd, jongeman. Althans, voor zover je de vergane glorie van verre generaties weer kan opkrikken. De door jou te volgen weg is bij deze strikt afgebakend, door alles wat dit oude avondland heeft groot gemaakt. Hou het je voor gezegd. Er wordt van jou geen twijfel gedoogd omtrent het geloof dat alle bergen rond het dal verzet. Eerst ga je bisschoppelijk. Dan wacht je Ignatius van Loyola. Hard maar doeltreffend en het doel heiligt de middelen. Tenslotte de Alma Mater. Verplicht parcours. Anderen hebben dit voor jou bedacht. Weet je het al beter, ga je moeilijk doen?

Het is jouw wereld, verstoot hem zomaar niet. Hij trekt je aan en hij stoot je af. Et d’abord, on ne crache pas dans la soupe. Waarom zou je deze wereld nu gaan verguizen? Is het elders zoveel beter misschien? Wil je terug naar af? Af is, vijf generaties dieper, hard labeur op het platteland. Bloed. Beesten. Vette darmen. Wees dus dankbaar voor de lange weg die is afgelegd in jouw plaats. Zo dat jij je handen nooit hoeft vuil te maken. Ooit al een konijn gestroopt? Ooit al een kieken gekeeld? Worst gedraaid? Neen. Zwijg dan. Respecteer alle risico’s, alle inspanningen. Glimlach in diepe dankbaarheid naar je ancêtres tegen de wand. Zoals geschilderd door de grote portrettist Frans De Tollenaere.

(Hij, de pater familias met zijn snor die je eerst aan de Groote Oorlog denken doet en later aan Nietzsche net voor hij ineenstortte naast het paard dat hij in Turijn omhelzen wou. Zij, al zalig verklaard. Subito Santo. Het haar zilverwit. Kant. Broche. Crinoline. Grijns. Godsvrucht. Mater Dolorosa. In de Heer ontslapen. Naar je verneemt een streng verzuurd mens).

Je ziet jongens met strikjes, het haar à la brosse, groene blazers, grijze flanel. Je ziet jezelf. Je ziet welopgoede giechelende meisjes met paardenstaarten. Brede hoofdbanden. Zwarte muiltjes, witte broekkousen. Rondslingerende platen van Percy Sledge. The Supremes. The Four Tops. Je voelt verlangende hitte. Je ruikt brandende begeerte. Je ziet opwaaiende Schotse rokken, je ziet wit gesteven boorden. Maar onder luchters van kristal voel je vooral invretende leegte, ruik je voorgoed verstorven tijd. Je wil weg van hier. Je dromen reiken hoger dan de Matterhorn maar verder dan Melchtal kom je niet.

Je vlucht naar verdoken rijhuisjes in de cité, waar je echt wordt verwacht met soep uit enorme kommen. Je fietst weg uit de betere huizenblokken, naar de braakliggende gronden rond de stad. Hun sigaretten, hun plaatjes, hun praatjes. Wat kom jij hier doen? Je hoort niet bij ons. Hier wil je voor altijd zijn en blijven. Maar het kan niet. Het hoort niet. Het mag niet. Wat gaan je ouders zeggen, dat je met ons optrekt? We willen geen ambras. Ouders als meervoud, het is nieuw en ongewoon voor jou. Jij gaat voor enkelvoud, vanwege je papa altijd al dood. Je hangt tussen twee werelden. Je hoort nergens bij. Nu niet. Nooit.

Huizenblokken trekken strepen door werelden van verschil. Je komt in hun burgershuizen vol rituelen die je steeds meer vervreemden van wat je van binnen voelt. Hun beleefdheidsformules, hun codes. Hun taal van het geld, en de macht. Van jou wordt verwacht dat je refereert aan dezelfde cultuur, dezelfde vriendenkring, dezelfde clubs, dezelfde tekenen aan de wand. Uitmuntendheid. Voortreffelijkheid. Aristocratie.

Aan je binnenkant wemelt het van de faalangst, de weemoed, de verlatingsvrees. Je hoort te scoren en snel. Je doet mee aan hun idiote quizjes. Het kan je geen zak schelen wie ‘Le Grand Meaulnes’ geschreven heeft. Dag meisje op je schoot op je stoel naast de draaitafel. Maar je stoel zakt door. Het behang van hun beste kamer hangt nu vol fruitsap, uit je glas. Het meisje lacht je toe. Haar ouders verbannen je voor eeuwig en één dag naar de wereld van de gekeelde kiekens.

'RONSIES RARITEITENBOEK'
HANDLEIDING VOOR RONSE
Copyright Stef Vancaeneghem.