RONSIES RARITEITENBOEK (3)
DE GLORIEUX
Sferen pinnen je vast, op plekken waar je nooit weg wil. De wrakke houtgeur van je vlot, het chlorofyl van je loofhut. De vederpen in je dagboek, de smeerolie van de bobijnkar in de weverij. De terpentijn in het atelier, pigmenten waar je nooit aan went in de ververij. De verbrande olie van de smidse, de lijm van het magazijn. De loog uit zinken emmers over je knikkers in het steegje. Karnemelksoep en vis op vrijdag. De gedroogde drek in de duiventil. De sporen naar je vader in het oude scriptorium, zijn geschriften vol gedichten. De donkere motorolie onder de roze Kapitan in de garage. De kapotte koplamp van de oorlogse Citroën die je aan Gestapo en vervolging denken doet. Het eindeloos ballet van stofdeeltjes die je dromen meenemen, door de zonnestrip van het zolderraampje. Door naaldhakken geprikte mozaïek in balatum, verse gouache van azuur op de zoldermuur. Peynet-figurines onder oude visnetten vol krabben. Wijnvaten als tafels, een tafeltennisplank vol Märklin-landschappen. Lelietjes-van-dalen tussen rotspartijen, een eekhoorn in de kooi. Het ontwikkelbad in de donkere kamer van je broer, het leer van je nieuwe boekentas. Het rozenprieel dat je aan het eeuwig leven en hemelse glorie denken doet. Hyacint in potjes voor de madonna. De lente in de ogen van je vriendinnetjes in het park, de groene schooluniformen van je nichten. De imposante meetkundige lat van je neef. De Vicksgeur in de kamer van je grootvader. Ether. De boekbanden in de bibliotheek. Het bezwete blauwe broekpak van de tuinman.
Boenwas over het visgraatparket, glans op koperwerk, silvo op serviezen, sigaarstompjes in de as van de open haard, vetten op de buizen rond de chauffageketel, mazout door de open tegel op de binnenplaats, vers gemaaid gras in de bak van de maaier. Broosheid van de kaarsen, op patatten in de voorraadkamer. Knarsende wielen onder de rieten karretjes door de spinnerij. Vim in het washuis, Max Factor-flacons op de toilettafel in de kamer van je mama, vinylplaten van The Cousins en The Platters in de kamer van je zus. Wierook in het hoog koor van Sint-Hermes. De zweetgeur van de sporters op het basketplein, spruitjeslucht in de schoolstraat. Knallend kaarbuur op Sint-Jan, de nieuwe plankenvloer van het scoutslokaal. De glimmende vloer van de autoscooter, wafels in het kermiskraam. De slierten leekies aan de Wittentak, vanille van schepijs onder de gouden stolp. Elixir d’Anvers op de kaarttafel van je groottante. Mandarine Napoléon in je neusgaten, tijdens het afdreunen van je nieuwjaarsbrief. Prikkel in je ogen van mandarijntjes op Klaasochtend. Studentenkoppen onder het zeil van olifant en kameel op Driekoningen. Keuls water op de zakdoek van de oude inwonende oude dame. (Haar tranen om de onafhankelijkheid van de Congo Belge). De nog verse inkt van ‘Intimité’ en ‘Nous Deux’.
Je wil uit je korte broek groeien, naar de hoogste klassen. Ongestoord sigaretten roken met je vrienden. Komen en gaan waar je wil. Genoeg zakgeld om de Puch-brommer van je broer tweedehands te kopen. Je wil naar het land met de mooiste vlag in je landen-boek: Birma. Je wil dezelfde Faema-koersfiets als Rik Van Looy. Je wil ver weg, tabak plukken in Canada. Je wil naar het hart van Afrika, naar de wigwams van Amerika. Je wil, in de teletijdmachine van professor Barrabas, naar het land van Willem Tell, Thierry La Fronde, Robin Hood, Peter Pan. Je luistert naar Daniel Fillippachi. Je ligt te weken in bad, het nieuwste nummer van Robbedoes in je hand. Ze vermoorden Kennedy.
Je wil voor altijd weg uit je verloren paradijzen. Je maakt bubbels met je mond, met je kont. Je wil voor altijd dertien blijven. Ware het niet dat de onrust zich al in je lijf nestelt. Je weet al dat het nooit meer wordt als gisteren. Je voelt de prikkels, in je ogen, in je hart, in je lenden. Je wil een lange broek. Weg met die onnozele sandalen. Voor het eerst luister je naar dat trompetconcerto van Haydn zonder dat het je gauw gaat vervelen. Naar oude Ierse liederen. Vage weemoed overweldigt je. Onbestemd verlangen. Je heden verglijdt naar verleden, je toekomst is zeer onzeker. Met het badwater stroomt je onschuld weg, met gulzige geluiden. Je hart voelt aan als de punching ball van Sonny Liston. Je raapt je basketspullen bijeen. Je trekt je al op aan je nieuwe wereld. De speeltijd is voorbij, het spel begint. Je bent er, je komt er klaar voor. Geworpen en gesmeten in de strijd, zo voel je je nu. Voor de spiegel doe je de défense van Floyd Patterson nog eens na. De gebalde vuisten, tot net onder je blik. Je schrikt. Je ziet je eigen hunker. Je bent een en al begeerte.
RONSIES RARITEITENBOEK
HANDLEIDING VOO RONSE
Copyright Stef Vancaeneghem.
Sferen pinnen je vast, op plekken waar je nooit weg wil. De wrakke houtgeur van je vlot, het chlorofyl van je loofhut. De vederpen in je dagboek, de smeerolie van de bobijnkar in de weverij. De terpentijn in het atelier, pigmenten waar je nooit aan went in de ververij. De verbrande olie van de smidse, de lijm van het magazijn. De loog uit zinken emmers over je knikkers in het steegje. Karnemelksoep en vis op vrijdag. De gedroogde drek in de duiventil. De sporen naar je vader in het oude scriptorium, zijn geschriften vol gedichten. De donkere motorolie onder de roze Kapitan in de garage. De kapotte koplamp van de oorlogse Citroën die je aan Gestapo en vervolging denken doet. Het eindeloos ballet van stofdeeltjes die je dromen meenemen, door de zonnestrip van het zolderraampje. Door naaldhakken geprikte mozaïek in balatum, verse gouache van azuur op de zoldermuur. Peynet-figurines onder oude visnetten vol krabben. Wijnvaten als tafels, een tafeltennisplank vol Märklin-landschappen. Lelietjes-van-dalen tussen rotspartijen, een eekhoorn in de kooi. Het ontwikkelbad in de donkere kamer van je broer, het leer van je nieuwe boekentas. Het rozenprieel dat je aan het eeuwig leven en hemelse glorie denken doet. Hyacint in potjes voor de madonna. De lente in de ogen van je vriendinnetjes in het park, de groene schooluniformen van je nichten. De imposante meetkundige lat van je neef. De Vicksgeur in de kamer van je grootvader. Ether. De boekbanden in de bibliotheek. Het bezwete blauwe broekpak van de tuinman.
Boenwas over het visgraatparket, glans op koperwerk, silvo op serviezen, sigaarstompjes in de as van de open haard, vetten op de buizen rond de chauffageketel, mazout door de open tegel op de binnenplaats, vers gemaaid gras in de bak van de maaier. Broosheid van de kaarsen, op patatten in de voorraadkamer. Knarsende wielen onder de rieten karretjes door de spinnerij. Vim in het washuis, Max Factor-flacons op de toilettafel in de kamer van je mama, vinylplaten van The Cousins en The Platters in de kamer van je zus. Wierook in het hoog koor van Sint-Hermes. De zweetgeur van de sporters op het basketplein, spruitjeslucht in de schoolstraat. Knallend kaarbuur op Sint-Jan, de nieuwe plankenvloer van het scoutslokaal. De glimmende vloer van de autoscooter, wafels in het kermiskraam. De slierten leekies aan de Wittentak, vanille van schepijs onder de gouden stolp. Elixir d’Anvers op de kaarttafel van je groottante. Mandarine Napoléon in je neusgaten, tijdens het afdreunen van je nieuwjaarsbrief. Prikkel in je ogen van mandarijntjes op Klaasochtend. Studentenkoppen onder het zeil van olifant en kameel op Driekoningen. Keuls water op de zakdoek van de oude inwonende oude dame. (Haar tranen om de onafhankelijkheid van de Congo Belge). De nog verse inkt van ‘Intimité’ en ‘Nous Deux’.
Je wil uit je korte broek groeien, naar de hoogste klassen. Ongestoord sigaretten roken met je vrienden. Komen en gaan waar je wil. Genoeg zakgeld om de Puch-brommer van je broer tweedehands te kopen. Je wil naar het land met de mooiste vlag in je landen-boek: Birma. Je wil dezelfde Faema-koersfiets als Rik Van Looy. Je wil ver weg, tabak plukken in Canada. Je wil naar het hart van Afrika, naar de wigwams van Amerika. Je wil, in de teletijdmachine van professor Barrabas, naar het land van Willem Tell, Thierry La Fronde, Robin Hood, Peter Pan. Je luistert naar Daniel Fillippachi. Je ligt te weken in bad, het nieuwste nummer van Robbedoes in je hand. Ze vermoorden Kennedy.
Je wil voor altijd weg uit je verloren paradijzen. Je maakt bubbels met je mond, met je kont. Je wil voor altijd dertien blijven. Ware het niet dat de onrust zich al in je lijf nestelt. Je weet al dat het nooit meer wordt als gisteren. Je voelt de prikkels, in je ogen, in je hart, in je lenden. Je wil een lange broek. Weg met die onnozele sandalen. Voor het eerst luister je naar dat trompetconcerto van Haydn zonder dat het je gauw gaat vervelen. Naar oude Ierse liederen. Vage weemoed overweldigt je. Onbestemd verlangen. Je heden verglijdt naar verleden, je toekomst is zeer onzeker. Met het badwater stroomt je onschuld weg, met gulzige geluiden. Je hart voelt aan als de punching ball van Sonny Liston. Je raapt je basketspullen bijeen. Je trekt je al op aan je nieuwe wereld. De speeltijd is voorbij, het spel begint. Je bent er, je komt er klaar voor. Geworpen en gesmeten in de strijd, zo voel je je nu. Voor de spiegel doe je de défense van Floyd Patterson nog eens na. De gebalde vuisten, tot net onder je blik. Je schrikt. Je ziet je eigen hunker. Je bent een en al begeerte.
RONSIES RARITEITENBOEK
HANDLEIDING VOO RONSE
Copyright Stef Vancaeneghem.
<< Home