26 juli 2010

RONSIES RARITEITENBOEK (1)

HET GANGSKIE.



Lang voor hun tijd hadden de pioniers van de vooruitgang een spoor van stoom getrokken dwars door de stad. De grens was aldus gesmeten. Helemaal goed zou het nooit meer komen. De wereld bleek voorgoed verdeeld in wijken waar je zo te horen beter niet kwam en buurten waar je bijhoorde.

Diep geworteld wederzijds wantrouwen, vooringenomen argwaan en wederkerig misprijzen zorgden ervoor dat de meeste dingen daaromtrent een keer en voor altijd vast lagen. Je hoefde je daar niks van aan te trekken. Aan tafel bleven ze gemakshalve onbesproken tot de volgende fabrieksstaking. Dan zouden ze wel zien. Het sluimerend ongenoegen omtrent de onredelijke eisen van de andere kant werden op zondag weggespoeld achter de vertrouwde tapkast, in optochten achter vlaggen weggeblazen in trombones en bombardons en ’s middags weggeschreeuwd onder de kastanjelaars rond het voetbalplein. De tegenspelende ploeg diende het te ontgelden met alle scheldpartijen die men s’anderendaags aan de ploegbaas niet kwijt kon.

La ville et ses pièges
ce sont des privilèges
je suis riche de ça
mais ça ne s'achète pas
je marche seul
dans les rues
qui se donnent
et la nuit me pardonne,
je marche seul


Noch de schreeuwlelijke stenen brug die aan oorlog en tanks deed denken, noch de smalle onzekere roestige passerelle aan de andere kant wisten die twee aparte werelden ooit dichter bij elkaar te brengen. Integendeel hingen ze daar in het luchtledige veeleer als symbolen van het definitieve onderscheid tussen goed en kwaad. Tussn het betere en het mindere. Tussen de schone schijn en zichzelf zijn. Tussen het eeuwige ongelijk en het altijddurende Grote Gelijk.

In die gestolde gemeenschap liepen ze rond als de voorbestemde en uitverkoren kinderen van het bevrijde land. Hun horizon reikte niet verder dan de vier vertrouwde straten en de drie buurten waar ze mekaar opzochten. Alles was nu eenmaal klaar en gezegd. Alles stond opgeschreven in dure leren banden tegen de wanden. De handleiding voor hun hele bestaan werd er bij hen ingehamerd in tien simpele geboden, vele vaste regeltjes, etiquette en mooie manieren. Ze hoefden zich alleen maar te gedragen en dan kon niks hen deren. Geld bestond alleen als een muntstuk voor de schaal en een simpel ruilmiddel, voor snoepjes na de cinema.

Je marche seul
sans temoin,
sans personne
que mes pas qui resonnent,
je marche seul
acteur et voyeur
oh quand la vie s'obstine
en ces heures assassines…
Je marche seul.


De zon kwam elke dag weer over de heuvel piepen. Enkel en alleen voor hen. Je deed wat van je gevraagd werd en iedereen vond je braaf. Je kreeg vlierbessensiroop bij het minste kuchje en een druppel Eau des Carmes op een klontje suiker van Tienen na teveel zuurtjes. Iedereen was mooi en blij en gelukkig. Er lag Crunch melkchocolade in de snoepkast, je dagen eindigden bij Lambik thuis en morgenochtend begon alweer een andere boeiende dag met op je boterham een weelderige laag Kwatta.

HET RONSIES RARITEITENBOEK
Handleiding voor Ronse
Copyright Stef Vancaeneghem.
Cursief: 'Je marche seul.' Vrij naar J.J. Goldman.