17 september 2009

TEGEN DE STERREN OP


C'était un petit jardin
avec un rouge-gorge
dans son sapin
avec un homme qui
faisait son jardin

De textielbaron verkoopt zijn wit kasteel aan de betonkoning. Die zet er zijn Caterpillars tegen . In en om de eeuwenoude binnentuin rijst een betonnen bunker met ernaast schreeuwlelijke lichtreclame voor rolmops.


Mais un jour
près du jardin
passa un homme qui
au revers de son veston
portait une fleur de béton

Het basketpleintje verdwijnt. Ernaast sneuvelen een na een de kastanjelaars en de bompa’s op hun bankje, eronder. Wat eens de zogenaamd zonnige straat van zijn stad was, wordt een autosnelweg van driehonderd meter kort, tussen zijn thuis en de rolmops aan witte voordeelprijs.

Dans le jardin
une voix chanta
de grâce, de grâce,
monsieur le promoteur,
ne coupez pas mes fleurs

Nog hoort hij het getrommel van de langs stappende drumband achter de Vaandels van het Vaderland. Nog ziet hij groene palmen in de rechterhand van wuivende gouden engelen met een glimach zoals hij die alleen in dromen ziet.

Nog knippert hij met de ogen om het al te schitterende Heilige Der Heilige, in de remonstrans, hoog aan het naarstig getimmerde met leliën getooide tabernakel naast d’elektrieken paal van Reddy Kilowatt.















Nog ziet hij, als een plompverloren annexe van de winterkermis op de Grote Markt de eenzame autoscooter met op beschilderde wanden de gigantische gezichten van Paul Anka en Elvis en, achter haar stapeltjes jetons van alle Talens-kleuren, het meisje met de blonde bles. Wezenloos weggezakt in haar teveel belovende Hitorama-lectuur. Nog speelt even hij de basketmatch van zijn heden, dat al wordt platgewalst door de illusies van zijn toekomst.

(Een supermarkt. Een shoppingcenter met allemaal mercantiele hokjes. Een kapper. Een selfwash. Een snack. Vijf boetieks. En kijk eens aan: een pa-ti-o. Een wat?)

Terwijl aan de overkant in Zaal Kristen Volksbond het sociale verenigingsleven genadeloos weggezogen wordt naar iedereen thuis voor de buis, rijst hier in de betonvlakte een Sociaal Centrum voor het beheer van vervaarlijk opstekende werkloosheid.

De textielbaron verdwijnt naar hogere oorden aan de rand van de stad waar in privébossen het groen onaantastbaar blijft achter prikkeldraad en verbodstekens.

A la place du joli
petit jardin
ils ont tous rangé
leurs automobiles
du centre urbain (*)

Ook de aloude Patria aan de overkant van de stad moet eraan geloven. Er gaan geruchten over compensaties, in alweer andere appartementen aan de kust. Het blijven verhalen. Gaandeweg verstuiven ze in de meanders van het geheugen.

Waardevol erfgoed sneuvelt nu in ijltempo voor de koopwoede. Niets blijft overeind en niks wordt ooit nog zoals het was. De Centramarkt op de hoek wordt een antiekzaak. Letterlijk. De poelier hangt op een laatste Kerst een reebokje aan de haak, naast zijn blote kiekens.

















Wat rest is een zwarte asfaltvlakte. Weg de laatste wevers in het fabriekje door het donkere steegje van zijn jongensjaren. Weg de gedimde lichtwarmte, achter de zware overgordijnen van het kasteeltje.

(In ruil voor verdachte gedragingen in al te dure wagens op een onbewaakte openluchtparking. Een revolver tegen de slaap in de bank. Dreiging alom. Leegte.)

Hij ziet het. Hij hoort het. Hij onthoudt alles. Zijn fotografisch geheugen tart hem. Hij wou dat hij dit alles vergeten kon. Maar het lukt hem niet. Nog niet. Hij noteert het in zijn schriftjes voor later. Wat moet hij anders dan schrijven, met de groene Pelikan van zijn altijd al dode verwekker.

In zijn hart bloeit en bloedt de herinnering aan de pass naar zijn boezemvriend, de begenadigde topspeler, die de bal er feilloos in lepelt in die ultieme seconde. Een kleine stap voor hen, een grote overwinning op de vermaling van hun jeugd. Heel even daar onder de ring staat alles stil. Heel even is geluk alles wat hij erover geloven wil in de romans die hij leest. Als pijnstillers tegen de verontwaardiging. Vooral nooit meer door het raam van zijn kamer naar buiten kijken. Waar de rolmops nu aan en uit floept.

(* Vrij naar een lied van Jacques Dutronc).

‘Tegen de sterren op.’
Verzonnen Journaal in Spiegelschrift.
Copyright Stef Vancaeneghem.