11 september 2009

OVER LEVEN IN RONSE

EN VERRE STERREN STAAN ALOM










Drie journalistieke leerjobs verder, een hoop tests , diverse screenings en proefartikelen later, kan ik eindelijk aan de slag als redacteur in de Wetstraat. Doch eerst nog een ‘formaliteitje’: een afrondend ‘persoonlijk’ gesprek met de hoofdredactie.

Het is de tijd van de zwaar ideologisch verzuilde (bij schreef ik: vervuilde) krantengroepen. Katholiek, liberaaL, socialist. Twee blokken: Octopus Dei versus goddeloze Loge. Vage tips bereiken me over wat me wat in dat ultieme aanwervingsgesprekje te wachten staat. Ze klinken nogal alarmerend.

‘Ze gaan vissen naar uw diepe overtuiging.’
‘Of ge nog ter kerke gaat.’
‘Ze gaan u van alles doen beloven.’

Al op voorhand gaan ze mijn pen in de gewijde wateren van hun groot gelijk drenken. Ze gaan mijn vrijheid kluisteren, mij naar hun pijpen doen dansen, mij hun krijtlijnen aanwijzen.

‘Tot daar en niet verder.’
‘Ad Majorem Dei Gloriam.’
‘Tsjeven, kaloten, Jezuïten. Uitverkoren godsvolk.’

Ik zal geacht worden hun nieuwe parabels op te tekenen, die door hen zorgvuldig nagelezen (Admitatur. Nihil Obstat.) in hun krantenbijbel moeten mikken…

Ik heb al geen zin meer. Slapeloze nachten waarin ik me afvraag of ik mijn goed gehonoreerde lekker leuke job als redacteur-vertaler in dat Brusselse zakenmagazine, in een droomsfeer bovendien, wel ruilen wil voor dat hoogst onzekere bestaan als lakei in de Wetstraat.

‘Zet u jongeman, kopje koffie?

In die tijd beschikt de krant nog over porselein met eigen logo op kopjes, onderkopjes, borden, eigen garage, imposante gebouwen, persen, auto’s, vrachtwagens.

(Tien Wetstraatjaren en dertig jaar geschrijf voor hun diverse uitgaven, krant, magazine en pulp later zal de nieuwe VUM-baas Meneer Verdeyen me in ’t Boerenhof te Oostakker een laatste krantenlogo van goud opspelden. Een galgenmaal , net voor een zoveelste herstructurering. De krant is tegen dan al vele malen gerestyled, gefusioneerd, gecompileerd, gesynergetiseerd en vooral schaamteloos naar omlaag genivelleerd).

Het gesprek met de hoofdredacteur duurt de tijd van één slok koffie.

‘Scout geweest?
‘Bij de Ridders van de Fiertel’.
‘Dan weet ik genoeg. Wees bij ons nu ridder van de pen.’












De hoofdredacteur blijkt behalve een gewezen scoutsleider ook één van de laatste grote echte krantenjournalisten pur sang. Een man naar mijn hart. Een die het in alle omstandigheden opneemt voor ‘zijn mensen’. Dag en nacht in de weer voor de gazet. Altijd op zoek naar de scoop. Mét begrip voor de missers, de mindere dagen, de moeilijke momenten die een mens al eens tacklen. Helaas geraakt ook hij gaandeweg steeds meer gevangen tussen het eindeloze spel van broodheren, aandeelhouders, marktaandelen, CIM-cijfers, concurrentie, voortdurende wissels aan de top, de stoet van managers die het het warm water hebben uitgevonden.

‘Scout geweest?’

Ik denk terug aan dat ene vraagje, nu mijn companen de Ridders van de Fiertel dit weekend het 90-ste bestaansjaar hebben uitgeroepen tot jaar van de algemene schouwing der troepen van vroeger en nu.

Hoor ik daar nu weer de wondermooie klanken van ons beloftelied aan de rand van het (Muziek)bos? Zie ik daar de duizend lichtjes in het mooiste dal van Vlaanderen?

Elke scout, elke gids kleurt die wonderjaren in met eigen herinneringen aan de echte kameraadschap, de onverbrekelijke vriendschap, de warme liefdesgeschiedenissen. Sleutelmomenten op de tonen van het avondlied. Het leiden van de leiders. Het lijden van patrouilles. Overgangen. Torens bouwen. Over beken hangen. Aan touwen slingeren. Mastworp. Platte knoop. Sjorren. Droppings. Nachtspelen.

Hoor ik daar weer de verre balalaika van de vaandrig, in de donkere bossen rond Surice? Zie ik ons weer als wolfkes de clowns uithangen op bivak in Everbeek? Akela. Baloo. Bagheera. Shere Kan.

Haal ik hier weer bij aalmmoezenier Jan Vanderkimpen aan de Zonnestraat mijn nieuwe badge van sportief wolfke? Zie ik hem hier vanuit mijn schrijfhokje in ons lokaal aan de patronage van de Hoogstraat onze patrouillehoek van de Bevers helemaal uiteenslaan met de grote voorhamer? (Toegegeven, nadat we die bij manier van schrijven ‘op eigen houtje’ eventjes zelf volgens onze eigen design hadden vertimmerd).












Zie ik me daar hangen zwieren aan de adventkrans? Voel ik weer de kaakslag van die éne boosaardige leidster? Zie ik mezelf finaal weglopen uit dat bos omdat ik de pretentie niet langer pik van een kerel die de scouts verwart met de para’s? (En het basket bij BC Ronse, vooral onze escapades en jumps erna, me al een tijdlang meer aanspreekt).

Nog word ik weemoedig van al die schitterende scoutsmomenten, dat onbeschrijflijk gevoel, die verbondenheid.

I still like the smell of…
een scoutskamp.
When the night has come
and the moon is
the only light we see…














Maar de zonne zonk en het duister klom. D’avond is neergekomen. De Heer heeft ons verlaten, of omgekeerd. Er is een andere god gekomen. De scoutshoed is een hoofddoek geworden. De winden doorruisen de bomen en verre sterren staan alom, mijn Kleine Loetie zoekt ze hier nu door mijn sterrenkijker.

(Mijn patrouilleleider van toen is inmiddels zelf een ster en zoveel scoutsvrienden al inmiddels: sterren alom).

Wat ik na al die jaren nog zeker weet, is dat ik niks nog zeker weet. En zelfs dat …weet ik niet eens zo zeker. Tenzij misschien dit: dat het nooit, nooit meer zo mooi zo puur en zo schoon wordt als toen. In die wondere jaren bij de Ridders van de Fiertel.