02 februari 2009

JOURS DE FRANCE














3.

Vieux Nice. Voor de tweede keer die week voel ik me als een Russische pop waarvan een onzichtbare hand één na één de verschillende buitenkanten optilt om me telkens iets dieper naar de kern te brengen. Weg wil ik, uit het banale tracé dat door mijn beminnelijke doch gaandeweg beklemmende entourage (qui trop embrasse mal étreint) in alle gesprekken over mij wordt voorgehouden bij de vraag wat er van mij geworden zal. Alsof ik er zelf niet bij zit. Alsof het over een ander gaat.

Het volkomen voorspelbare parcours van een door mijn voogden en priester-leraren uitgestippeld burgerlijk bestaan. Met een gegarandeerd markante rol in de conservatieve sociëteit die hen, zo hoor ik aan hun tafelgesprekken, zo dierbaar is. Een bescheten leven gestoeld op De Ware Waarden. Een zelfgenoegzaam burgermansleventje dat de zelfverklaarde aristocraten helemaal voor mij al voorgeprogrammeerd hebben, als hun gratis garantiebon op maatschappelijk succes.

Als de dodelijkste vorm van geluk.
Als de zachte vernieling van al mijn dromen.
Als de vermaling van gevoelens die in mij opborrelen.
Als de aangekondigde kroniek van de zelfverloochening.
Als het verkochte verlies van mezelf.
De leegte als ultieme kern van de Russische pop.

De traditionele successtielen zijn eenieder bekend, hebben alle met ronkende doctortitels te maken. Ik weet alleen dat iedereen vroeg of laat dood valt. Of weg gaat. Uit je leven verdwijnt. Verandert in een ander die je niet meer herkent. Ik weet al dat je op alle momenten die er toe doen alleen bent. In het verdriet dat je neerhaalt. In de schreeuw van geluk die je boven jezelf verheft en die je delen wil. Ik stel uit wat ik later worden wil. Ik zal het blijven uitstellen. Vooral mezelf worden, dat wil ik. Weg met de uitgestippelde routes, de al te begane paden. Klaar ben ik voor de lange zoektocht naar mezelf.

*

Langs de Place Masséna stap ik terug naar de Vieux Nice waar de was boven de okergele huisjes me verwelkomt in de ware wereld achter de Promenade. Daar waar achter gordijnen een spuit van rubber een ongewenst leventje wegzuigt in een plastic teil en inktvis wacht op een slokdarm. Waar de gokkers hun nachtelijke verliezen van zich af knokken, op een vrouw die niet wou.

‘Va t’en’ schreeuwt Dick Rivers uit een dakraam. Vaatwater komt vanuit de lucht voor mijn sandalen schuimen.

Savon de Marseille.
Senteurs de Provence.
Mimosa. Lavende.
Un Mexicain Basané.
Marcel Amon.

Dansen doe ik, tussen alle clichés van filmopnamen met Lino Ventura en Eddie Constantine in 'Les Studios de la Victorine' wat verderop en deze schroeihete werkelijkheid van oude vergeten kronkelsteegjes, in wat niet eens zo lang geleden nog het Italiaanse Nizza was.

Urenlang heb ik aan de havenkant naar de drukte zitten kijken. De blauw-witte Corsica Ferries. De groene vissersboten. De roestige vrachtschepen. Met in mijn hart het hele verlangen in flarden, van de Armeniër Charles Aznavourian

Moi qui n'ai connu toute ma vie que le ciel du nord
J'aimerais débarbouiller ce gris en virant de bord
Prenant la route qui mène à mes rêves d'enfant
Je fuirais laissant là mon passé sans aucun remords
Sans bagage et le cœur libéré
Emmenez-moi au bout de la terre
Emmenez-moi au pays des merveilles
Il me semble que la misère
Serait moins pénible au soleil...


‘Jours de France’. Roman.
Illustratie: ‘On dirait le sud’.
Copyright tekst en beeld: Stef Vancaeneghem.
(Alle personages zijn fictief, vertelpersonage incluis).