DE BENIEUWDE RONSENAAR
TARMAC TEISTERT
ONGEREPT STUK FIERTEL!
Brief van een
Fierteldrager
Beste Stef,
Als Bobo telefoneert op een onzalig uur, dan heeft hij zich vergist of dan is het ernstig. Bobo is een fijne gast met een groot hart dat klopt voor deze stad. Bobo belde dus. Hij wou een pintje drinken en een klapke doen in ’t Klepke. Aangezien hij vrij ernstig klonk, kon van afstel geen sprake zijn.
'Koud buiten, hé, zeg ik hem. Kwestie van het ernstige gesprek niet uit de weg te gaan. 'Mijn ma heeft mij gevoerd', antwoordt Bobo. Wie hem al een beetje kent, weet dat hij eigenlijk vraagt of je hem na het klapke in ’t Klepke wil terugvoeren richting ’t stad. Ik maak de afspraak dat ik hem zal naar ’t stad voeren. Over het tijdstip waarop, maken we geen afspraak. Bobo kijkt me recht in de ogen. Ik ontwaar emotie. Dit moet ernstig zijn.
'Ze hebben tarmac 'oop oes kariere’ gegoten', trilt zijn stem. So what, flitst het door mijn gedachten. Wie haalt het nu in zijn hoofd mij daarvoor uit mijn huis te halen op een bar koude dag? Meer concrete informatie van Bobo leert me echter meer over de plaats van het gebeuren. Ik ben sprakeloos. Dit kan niet. Dit is niet mogelijk!
Uitgerekend dààr waar de Fiertel één van zijn hoogtepunten kent, daar is het onheil gebeurd. Daar waar Ronse Kluisbergen probeert in te palmen, net nadat we de taalgrens zijn overgestoken richting Vlaanderen en de lastige Karnemelkbeekstraat hebben overwonnen met de belders, de dragers en de moedige Ronsenaars achter het schrijn daar begint één van de meest heroïsche stroken van de hele ommegang: Eynsdaele.
Zit het weer mee, dan brandt de zon er op de hoofden. Dan stuift het stof zo de monden binnen, kruipt het dwars door elke vezel textiel. Bij mindere weersomstandigheden duwt de wind op het schrijn, geselt de regen de lichamen van de Fiertelaars. De belder put er uit zijn laatste krachten om zonder onderbreken, het zweet in de handen, het traject in één stuk te bellen. Deze passage hoort al evenzeer bij de Fiertel als pruimen bij konijn. De 'kariere' vormt mee het keizerlijke erfgoed dat onze stad rijk is.
Wel, beste Stef. Die 'kariere is er niet meer. Er zijn mensen die beslist hebben om er tarmac over te gieten. Voor de koetsen van de notabelen? Voor de gourverneur die zijn domein wil inspecteren? God mag het weten. Het is echt geen zicht. De donkere, nietszeggende tarmac op dat baantje. De ramp zal compleet zijn indien zou blijken dat het fluisterasvalt is. Dan gaan we 'de beele' ook niet meer horen, vrees ik.
Nooit nog zal daar de Fiertel zijn wat hij daar altijd is geweest. Weg de heroïek. Weg de passie. Weg het stof en het gekraak van het grint onder de botienen. Weg de moordende kadans. Weg authenticiteit. Weg de plaats waar jonge belders werden opgeleid. Weg het gevoel dat je hier op een wegeltje loopt dat nooit veranderde in de loop der tijden.
Zij die dit hebben gedaan, zal ik nooit vergeven. We moeten reageren, beste Stef. Misschien gaan ze nu ook de los in Rozenaken nog asfalteren? En misschien ook het schitterend paadje in de kouter van Saint-Sauveur?
Ik vraag Bobo of hij een methode kent die me toelaat dit droevige nieuws heel voorzichtig mee te delen aan mijn vrienden dragers en belders op de statutaire vergadering van de 'Maatschappij der Dragers van het Reliek van Sint-Hermes'. Mijn gedachten gaan daarbij uit naar Willy en Romain. Echt oud gedienden. Monumenten, gebeeldhouwd om te dragen. Ze 'bougeren' niet onder ’t keerie. Ze dragen sinds jaar en dag. Daar. Op die passage. Niemand kan het beter dan zij. Weg hun heroïsch stukje Fiertel. Bobo suggereert plots: 'Schrijf nen brief naar Stef.' Bij deze.
Wim Vandevelde
Fierteldrager
ONGEREPT STUK FIERTEL!
Brief van een
Fierteldrager
Beste Stef,
Als Bobo telefoneert op een onzalig uur, dan heeft hij zich vergist of dan is het ernstig. Bobo is een fijne gast met een groot hart dat klopt voor deze stad. Bobo belde dus. Hij wou een pintje drinken en een klapke doen in ’t Klepke. Aangezien hij vrij ernstig klonk, kon van afstel geen sprake zijn.
'Koud buiten, hé, zeg ik hem. Kwestie van het ernstige gesprek niet uit de weg te gaan. 'Mijn ma heeft mij gevoerd', antwoordt Bobo. Wie hem al een beetje kent, weet dat hij eigenlijk vraagt of je hem na het klapke in ’t Klepke wil terugvoeren richting ’t stad. Ik maak de afspraak dat ik hem zal naar ’t stad voeren. Over het tijdstip waarop, maken we geen afspraak. Bobo kijkt me recht in de ogen. Ik ontwaar emotie. Dit moet ernstig zijn.
'Ze hebben tarmac 'oop oes kariere’ gegoten', trilt zijn stem. So what, flitst het door mijn gedachten. Wie haalt het nu in zijn hoofd mij daarvoor uit mijn huis te halen op een bar koude dag? Meer concrete informatie van Bobo leert me echter meer over de plaats van het gebeuren. Ik ben sprakeloos. Dit kan niet. Dit is niet mogelijk!
Uitgerekend dààr waar de Fiertel één van zijn hoogtepunten kent, daar is het onheil gebeurd. Daar waar Ronse Kluisbergen probeert in te palmen, net nadat we de taalgrens zijn overgestoken richting Vlaanderen en de lastige Karnemelkbeekstraat hebben overwonnen met de belders, de dragers en de moedige Ronsenaars achter het schrijn daar begint één van de meest heroïsche stroken van de hele ommegang: Eynsdaele.
Zit het weer mee, dan brandt de zon er op de hoofden. Dan stuift het stof zo de monden binnen, kruipt het dwars door elke vezel textiel. Bij mindere weersomstandigheden duwt de wind op het schrijn, geselt de regen de lichamen van de Fiertelaars. De belder put er uit zijn laatste krachten om zonder onderbreken, het zweet in de handen, het traject in één stuk te bellen. Deze passage hoort al evenzeer bij de Fiertel als pruimen bij konijn. De 'kariere' vormt mee het keizerlijke erfgoed dat onze stad rijk is.
Wel, beste Stef. Die 'kariere is er niet meer. Er zijn mensen die beslist hebben om er tarmac over te gieten. Voor de koetsen van de notabelen? Voor de gourverneur die zijn domein wil inspecteren? God mag het weten. Het is echt geen zicht. De donkere, nietszeggende tarmac op dat baantje. De ramp zal compleet zijn indien zou blijken dat het fluisterasvalt is. Dan gaan we 'de beele' ook niet meer horen, vrees ik.
Nooit nog zal daar de Fiertel zijn wat hij daar altijd is geweest. Weg de heroïek. Weg de passie. Weg het stof en het gekraak van het grint onder de botienen. Weg de moordende kadans. Weg authenticiteit. Weg de plaats waar jonge belders werden opgeleid. Weg het gevoel dat je hier op een wegeltje loopt dat nooit veranderde in de loop der tijden.
Zij die dit hebben gedaan, zal ik nooit vergeven. We moeten reageren, beste Stef. Misschien gaan ze nu ook de los in Rozenaken nog asfalteren? En misschien ook het schitterend paadje in de kouter van Saint-Sauveur?
Ik vraag Bobo of hij een methode kent die me toelaat dit droevige nieuws heel voorzichtig mee te delen aan mijn vrienden dragers en belders op de statutaire vergadering van de 'Maatschappij der Dragers van het Reliek van Sint-Hermes'. Mijn gedachten gaan daarbij uit naar Willy en Romain. Echt oud gedienden. Monumenten, gebeeldhouwd om te dragen. Ze 'bougeren' niet onder ’t keerie. Ze dragen sinds jaar en dag. Daar. Op die passage. Niemand kan het beter dan zij. Weg hun heroïsch stukje Fiertel. Bobo suggereert plots: 'Schrijf nen brief naar Stef.' Bij deze.
Wim Vandevelde
Fierteldrager
<< Home