31 januari 2008

BLUE MOON


12.

Brice est mon ami! Al van in de tijd dat Marcel Proest tegen de voorgevel van de schoenlapper plakte. Proest was ons voorbeeld qua liefdeskunsten enzo. Een slow of twee ervoor hadden we die avond in De Kobbe nog in elkaars armen gehaakt bij de Bamba. Samen hadden we, het rechterbeen met zijn drieeën tegelijk in haar richting, naar de gunsten van de mooie Marine gedongen.

Marine had alles om een jongen zijn adolescentie lang de nachtrust te ontzeggen. Marcel beschikte naar zijn zeggen over meer dan alles om daar deskundig mee om te kunnen. We geloofden hem op zijn woord. Er waren ons wat dat betreft geen klachten over hem ter ore gekomen.( Behalve van Mia misschien die volhield dat Marcel een minabel ‘konijnenpoeperke’ was zonder respect voor gevoelens).

Marcel had allure. Very British. Zo van het kan me hier allemaal geen zak schelen. Ik doe hier toch binnen wie ik wil, wanneer ik wil. Zijn zachte Woolmark-rolkraag van Butch Tailors (met Woolite en moederliefde op minder dan dertig graden gewassen door mama, hij was enig kind) gaf hem iets van Anthony Perkins. In zijn pretogen dansten alle lichtjes van Massachussets, net voor ze zouden gaan dimmen in de jankerige kelen van de gebroeders Bee Gee. Marcel was zo nachtblind als José Feliciano in de middagzon van Tijuana. Het geknipper van zijn wimpers verleende hem bij alle opwaaiende zomerjurkjes van de Kobbe de aantrekkingskracht van een Alaskaknuffelbeertje dat zijn moeke zoekt, in de eindeloze vlakte van een schitterend BBC-panorama. Marcel was ons voorbeeld op het stuk van verleiding.

‘Jongens, afspraak bij Bolle aan de Grote Kerk’.

Proest had ons bij die afspraak nog weltevreden toegelachen, nadat hij eerst ten aanschouwe van alle grote dekstieren Marine gulzig het achterste van zijn tong had doen voelen.

(Brice, aan de Kobbe-bar: ‘Hoe doet die gast dat? Naar ons kijkt ze niet, de konte’).

Marcel had een machtig mooie wit-groene Zundapp. Wit-Groen. De kleuren van Celtic Glasgow. Vooral: van onze stad. Bij Moto’s Duquin had hij tot overmaat van foute stijlkeuze een Léviorhelm gekocht. Dezelfde als André Bourvil in La Grande Vadrouille. Bovenop dat duistere kantje van Perkins gaf het hem iets van: mij kan niks of niemand wat maken en al zeker Marine niet die hier zich door de eerste de beste mezelf tongen laat draaien. Mijn Béarnaisemond vol restantjes frikandel.

Brice en ik lieten Marcel naar Bolle Zundappen en bleven nog wat vruchteloos wachten op een paar door ons bestelde hete slows. (‘Crimson & Clover’ van Tommy James voor Brice en ‘Bang Bang' van Cher van Sonny voor mezelf).

De platendraaier van dienst had ons de nummertjes beloofd in ruil voor ongeveer al ons zakgeld van de week. Eerst draaide hij Gloria, dan Hey Joe, dan Summertime Blues, dan Wild Thing en zo ging hij de hele tijd maar door met de verzoekjes van anderen. Die kwam zich hier op zaterdag gewoon rijk boeren aan fooien op de rug van Jimmy Hendrix en Blue Cheer en de Troggs, de wietie.

‘Kom we zijn weg’, zei Brice. ‘Het wordt hier nu toch niks meer. Ze is weg.’

Marine was er vandoor in de machtig mooie marineblauwe Lotus van Henri-Jean de la Ketulle (bijgenaamd Jean de la Quéquette) die aanlokkelijke bossen bezat op de heuvelen rond de stad. De Kobbe liep leeg. Johnny en de andere eenzame selfkickers op de vrijwel verlaten danspiste confronteerden ons met de duistere onkenbaarheid van onze diepste begeerte.

Het was de tijd dat feestjes al stopten op een moment dat ze vandaag beginnen. De after-party bestond uit het nuttigen van een Rossbrau bij Bolle aan de kerk. Dan naar huis met in onze spannende Salik-jeans onze eigen harteklop, als een metronoom in een lovesong van The Tremeloes.

Ik gespte mijn Klippangordel aan, sommeerde Brice hetzelfde te doen, drukte mijn ouwe tweedehands Glass 1360 ‘Bekers van Spa’ op waanzinnig toerental, joeg er liters Duckhams door. Van pure frustratie omdat ik Marine natuurlijk liever zelf aan dat stuur van die Lotus naar de hoogten van de stad had willen voeren.

Marine en ik.

And there was not another car in sight
And I never had a girl
Looking any better than you did
And all the kids at school
They were wishing they were me that night
And now our bodies are oh so close and tight
It never felt so good, it never felt so right
Though it's cold and lonely in the deep dark night
I can see paradise by the dashboard light
Do you love me?
Will you love me forever?
Do you need me?
Will you never leave me?
Will you make me so happy for the rest of my life?
Will you take me away and will you make me your wife?
Let me sleep on it
Baby, baby let me sleep on it
Let me sleep on it
And I'll give you my answer in the morning

‘Stopt hier ne keer. ’t Is hier precies iets niet just’, zei Brice bij het indraaien van de kerk.

Marcel Proest had blijkbaar zijn bocht naar de kerk gemist was met zijn Zundapp doorgeschoven tot tegen de gevel van de schoenlapper. Zijn Lévior lag vijftig meter verder. Zijn Zundapp draaide nog.

Brice en ik hebben al zoveel maats zien dood gaan in deze stad. Aan Labieze in Nukerke. Aan het Kruispunt van Leupegem. Boven de Kruissens. Op de Steenweg naar Brakel. Naar Elzele. Naar Berchem. En Marcel Proest. In de draai naar de Grote Kerk. Klaar voor de kist aan de voet van het altaar.

Wat hebben zij meer dan wij? Dat zij dood gaan gelijk James Dean in de fleur van hun leven als alles nog veelbelovend is terwijl wij uitgetelde machteloze ouwe zakken worden. Gelijk de paus van Rome?

‘We leven niet rap genoeg om rap dood te gaan’ zegt Brice .
‘Marcel gaf alles. Sebiet. Aan de vrouwen. Aan zijn Zundapp.’

Brice heeft van die diepten om koud van te worden. Maar hij zal altijd mijn maat zijn. Ik zweer het u.


‘Blue Moon’. Roman.
Illustratie: 'Morning has broken'.
Copyright Stef Vancaeneghem


Labels: