STERRENKIJKER
10.
De filmbewerking van ‘Zonde van Nini’ door de VRT brengt me via het scenario ‘De Schietspoeldynastie’ op een schrijfgenoegen dat nooit meer stoppen zal: toneel. Als kind breng ik toverachtige avonden door in de - lang verdwenen- hangende balkongangen van Theater Voor Taal en Volk. Met de nachtlamp van grootvader trek ik er op ontdekking naar stofferige schatten van de aloude toneelgroep van de ‘Kristen Volksbond’ in Ronse. Maskers. Indianenhoeden. Glazen speelgoed. Neprevolvers. Koningstroon. Tiara. Engelenvleugels.
De halve familie speelt in stukken die op mijn netvlies staan gebrand. Van achter karmijngordijnen beleef ik plaatsvervangende plankenkoorts, sterf ik vele overlijdens. Doodsbang als ik ben dat de spelers hier op elk moment op hun nu eens grote, dan weer stemloze bek tuimelen.
Ik zie hun zoektocht naar de lippen van de souffleur. Die hen eerst geduldig toefluistert. Die hen gaandeweg toeschreeuwt. De mimiek van de opzegger is een mimevertoning op zich. Soms lijkt het erop of hij zo meteen uit zijn souffleurbak zal komen opveren om de hardhorige acteur om de oren te slaan met zijn tekst.
Acteurs die er zich door kletsten. Sterren van de improvisatie die zomaar wat uit hun botten slaan. Egotrippers die de anderen totaal van de planken lullen. Vreselijke verwensingen van mijn oom die regisseren gelijk stelt met het vervloeken van God. Die op elk moment zal gaan bezwijken aan dubbele hartaderbreuk. Mijn conclusies zijn bindend voor mijn verdere bestaan. Toneel: boeiend om bekijken, een gesel om doen.
Voor en na elk toneelgebeuren help ik grootvader bij het geduldig vast- en weer losschroeven van lange houten stoelenrijen. Toneel is nu eenmaal onze familiale biotoop. Daar is geen ontkomen aan. Geen familiebijeenkomst of er wordt gezongen, gedanst, ‘gedeclameerd’.
Van de door mij aan te leren gedichtjes voor school maakt mama toneelstukjes. Bij elk liedje vocaliseert ze breedvoerig, probeert ze een pas-de-deux, de rechterhand achterom op de heup, de linker als een Andaloesische brunette boven het hoofd. Toont me hoe ik ademen moet. Hoe ik best buigen zal voor de klas (‘mij dat niet vragen mama’), de meester groeten zal. Al moeite om niks. Vanaf het derde studiejaar weet ik al dat zingen of voordragen voor mij niks dan kommer en kwel in petto houdt.
Eindeloos wordt er bij feestelijke tafelgesprekken doorgeboomd over on-ver-ge-tel-lij-ke performances, schitterende actrices, fantastische acteurs, megasuccessen. Na voldoende borrels ook wel eens – heel vluchtig – over die ene flop: ‘Een veel te moeilijk stikskie’.
Zelf monteer ik stiekem stukjes op zolder die ik op kerstavond voor de familie met mijn maat Albert, grootvaders kaartvriend, opvoer. Aan de haast waarmee mijn eerste (en laatste) toneelpubliek terug naar de Poire Williams en de Cogetama’s wil, constateer ik dat een leven op de planken voor mij niet is weggelegd . Mijn prilste pogingen om met enige geloofwaardigheid het zwaard te klieven door het hoofd van de vermaledijde Leliaert die ‘Skield en Vrind’ zegt (een toevallig beschikbaar neefje van de Franstalige familiale tak) worden genadeloos in de kiem gesmoord door de geboren regisseurs in onze familie die vinden dat ik maar beter met mijn collectie Dinky Toys kan gaan spelen.
Een halve eeuw later doet ‘De Schietspoeldynastie’ me Roger Bolders ontmoeten die me weer verzoenen zal met al het leuke van toneel. Ik bezorg Roger mijn eerste schamele echte theatertekst die hoofdzakelijk bestaat uit dialogen, zonder verdere aanwijzingen. In de schaduw van het Nederlands Toneel Gent waar Roger dan schittert, starten we een goed gesprek dat nooit meer stoppen zal en ons dwars door alles tot onbeschrijflijke toneelgenoegens brengen zal in Ronse, Zele en Sint-Denijs-Westrem.
In november ’88 loopt onze fijne samenwerking uit op volle zalen van de Muziekacademie voor theatergroep ‘t Podium. De minzame begenadigde saxofonist José Plume, pa van de inmiddels gerenommeerde Serge, creëert er de muziek bij die Lou Bastin con brio ten uitvoer brengt.
‘De Regie van Roger Bolders is buitengewoon’ schrijft de Zuid-Vlaamse Kultuurkrant. 'Ze had alleen in omgekeerde volgorde gemoeten.'
Je kan het zo gek niet bedenken of ze bedenken het.
‘Cette pièce évoque les sentiments d’un jeune adolescent qui a perdu son père alors qu’il était encore au berceau, entouré d’une mère courageuse qui tente de garder une certaine indépendance envers la famille, d’un tuteur qui essaie de lui inculquer l’esprit de caste, d’autres qui lui font miroiter les aléas de la vie, seul le grand-père a la confiance du jeune garçon et lui fait part de sa propre philosophie,’ schrijft Le Courrier de l’Escaut.
Met die beschrijving kan ik best leven. Dat mooie pleonasme ‘jeune adolescent’ neem ik er graag bij. Niet te moeilijk doen.
‘Lors de la première à l’académie de musique un public nombreux et enthousiaste a salué l’auteur et les acteurs.’ Ah bon.
Alleen de acteurs van ’t Podium zullen me bij elke vertoning mee met hen weten doodgaan achter de schermen. Bang de lippen lezend van de opzegger.
‘Sterrenkijker’. Copyright Stef Vancaeneghem.
De filmbewerking van ‘Zonde van Nini’ door de VRT brengt me via het scenario ‘De Schietspoeldynastie’ op een schrijfgenoegen dat nooit meer stoppen zal: toneel. Als kind breng ik toverachtige avonden door in de - lang verdwenen- hangende balkongangen van Theater Voor Taal en Volk. Met de nachtlamp van grootvader trek ik er op ontdekking naar stofferige schatten van de aloude toneelgroep van de ‘Kristen Volksbond’ in Ronse. Maskers. Indianenhoeden. Glazen speelgoed. Neprevolvers. Koningstroon. Tiara. Engelenvleugels.
De halve familie speelt in stukken die op mijn netvlies staan gebrand. Van achter karmijngordijnen beleef ik plaatsvervangende plankenkoorts, sterf ik vele overlijdens. Doodsbang als ik ben dat de spelers hier op elk moment op hun nu eens grote, dan weer stemloze bek tuimelen.
Ik zie hun zoektocht naar de lippen van de souffleur. Die hen eerst geduldig toefluistert. Die hen gaandeweg toeschreeuwt. De mimiek van de opzegger is een mimevertoning op zich. Soms lijkt het erop of hij zo meteen uit zijn souffleurbak zal komen opveren om de hardhorige acteur om de oren te slaan met zijn tekst.
Acteurs die er zich door kletsten. Sterren van de improvisatie die zomaar wat uit hun botten slaan. Egotrippers die de anderen totaal van de planken lullen. Vreselijke verwensingen van mijn oom die regisseren gelijk stelt met het vervloeken van God. Die op elk moment zal gaan bezwijken aan dubbele hartaderbreuk. Mijn conclusies zijn bindend voor mijn verdere bestaan. Toneel: boeiend om bekijken, een gesel om doen.
Voor en na elk toneelgebeuren help ik grootvader bij het geduldig vast- en weer losschroeven van lange houten stoelenrijen. Toneel is nu eenmaal onze familiale biotoop. Daar is geen ontkomen aan. Geen familiebijeenkomst of er wordt gezongen, gedanst, ‘gedeclameerd’.
Van de door mij aan te leren gedichtjes voor school maakt mama toneelstukjes. Bij elk liedje vocaliseert ze breedvoerig, probeert ze een pas-de-deux, de rechterhand achterom op de heup, de linker als een Andaloesische brunette boven het hoofd. Toont me hoe ik ademen moet. Hoe ik best buigen zal voor de klas (‘mij dat niet vragen mama’), de meester groeten zal. Al moeite om niks. Vanaf het derde studiejaar weet ik al dat zingen of voordragen voor mij niks dan kommer en kwel in petto houdt.
Eindeloos wordt er bij feestelijke tafelgesprekken doorgeboomd over on-ver-ge-tel-lij-ke performances, schitterende actrices, fantastische acteurs, megasuccessen. Na voldoende borrels ook wel eens – heel vluchtig – over die ene flop: ‘Een veel te moeilijk stikskie’.
Zelf monteer ik stiekem stukjes op zolder die ik op kerstavond voor de familie met mijn maat Albert, grootvaders kaartvriend, opvoer. Aan de haast waarmee mijn eerste (en laatste) toneelpubliek terug naar de Poire Williams en de Cogetama’s wil, constateer ik dat een leven op de planken voor mij niet is weggelegd . Mijn prilste pogingen om met enige geloofwaardigheid het zwaard te klieven door het hoofd van de vermaledijde Leliaert die ‘Skield en Vrind’ zegt (een toevallig beschikbaar neefje van de Franstalige familiale tak) worden genadeloos in de kiem gesmoord door de geboren regisseurs in onze familie die vinden dat ik maar beter met mijn collectie Dinky Toys kan gaan spelen.
Een halve eeuw later doet ‘De Schietspoeldynastie’ me Roger Bolders ontmoeten die me weer verzoenen zal met al het leuke van toneel. Ik bezorg Roger mijn eerste schamele echte theatertekst die hoofdzakelijk bestaat uit dialogen, zonder verdere aanwijzingen. In de schaduw van het Nederlands Toneel Gent waar Roger dan schittert, starten we een goed gesprek dat nooit meer stoppen zal en ons dwars door alles tot onbeschrijflijke toneelgenoegens brengen zal in Ronse, Zele en Sint-Denijs-Westrem.
In november ’88 loopt onze fijne samenwerking uit op volle zalen van de Muziekacademie voor theatergroep ‘t Podium. De minzame begenadigde saxofonist José Plume, pa van de inmiddels gerenommeerde Serge, creëert er de muziek bij die Lou Bastin con brio ten uitvoer brengt.
‘De Regie van Roger Bolders is buitengewoon’ schrijft de Zuid-Vlaamse Kultuurkrant. 'Ze had alleen in omgekeerde volgorde gemoeten.'
Je kan het zo gek niet bedenken of ze bedenken het.
‘Cette pièce évoque les sentiments d’un jeune adolescent qui a perdu son père alors qu’il était encore au berceau, entouré d’une mère courageuse qui tente de garder une certaine indépendance envers la famille, d’un tuteur qui essaie de lui inculquer l’esprit de caste, d’autres qui lui font miroiter les aléas de la vie, seul le grand-père a la confiance du jeune garçon et lui fait part de sa propre philosophie,’ schrijft Le Courrier de l’Escaut.
Met die beschrijving kan ik best leven. Dat mooie pleonasme ‘jeune adolescent’ neem ik er graag bij. Niet te moeilijk doen.
‘Lors de la première à l’académie de musique un public nombreux et enthousiaste a salué l’auteur et les acteurs.’ Ah bon.
Alleen de acteurs van ’t Podium zullen me bij elke vertoning mee met hen weten doodgaan achter de schermen. Bang de lippen lezend van de opzegger.
‘Sterrenkijker’. Copyright Stef Vancaeneghem.
<< Home