EGOSTRIP (47))
Telefoon van Paul De Baere, één van mijn zestien gewezen hoofdredacteuren. Vaak heb ik me afgevraagd of dat hoge cijfer aan mij lag, dan wel aan de vluchtigheid van hun functie.
Paul was directeur redactie en hoofdredacteur van Het Volk in de gouden jaren van die krant. Een gedreven vakman die je kon motiveren. En, niet onbelangrijk, een rechtschapen, loyaal en fideel mens. We hebben het even over onze onlangs overleden collega Eric Vertonghen. Eric was de chef krant van het redactiekantoor Brussel waar ik zeven gelukkige jaren van mijn journalistiek leven heb doorgebracht, als beginnend Wetstraatverslaggever voor het magazine Spectator.
Drie hoog en droog zaten we toen in de Koningsstraat, naast het Astoria hotel. Wij, jonge wolven van de Spectator-redactie. Met Frans Van Erps als onze vader, mentor, veeleisende leermeester, hoofdredacteur van Spectator. Diens persoonlijke hoogst zwijgzame secretaris André Regniers die Van Erps’ papierberg om de zes maanden binnen het kwart uur in grote rieten manden kieperde. De kleurrijke en boeiende Leuvense mediaprofessor Antoon Breyne, baas van De Nieuwe Gids. Op een griepmaandag per abuis ooit gebombardeerd tot gecoöpteerd (wij zegden gecopieerd) senator. Een vat vol anekdoten. Engel-doet-al Myriam Cyriez die docente zou worden in Nederland en auteur van ‘Gebelgd in Amsterdam’. Mijn goeie maat Hendrik Mertens, latere redactiemanager van Het Volk. En de onnavolgbare Wim Daems, die het magazine Eos vol wetenschappelijke bijdragen mikken zou. Wie liep daar al niet langs ? Literatuurprof Hugo Bousset, zondag nog op Radio 1 omtrent De Dietsche Warande & Belfort. Dichter Dirk Christiaens en zijn vader André. Cultuurkenner Dirk Lauwaert. Literair criticus Jos Borré. Filmautoriteit Jos Burvenich en zijn leerling wijlen de Antwerpse cinemaman Michel Apers. De Brusselse cartoonist Hugoké, later opgevolgd door de beginnende schitterende tekenaar Zak, nu De Morgen. Fotograaf Rik Van Cauwelaert, nu redactiedirecteur bij Knack. Buitenlandverslaggever en Zuid-Amerikakenner wijlen Dirk Vandersypen.
Een wereld ging voor me open. Een wereld van journalistieke bezetenheid en kameraadschap. Vol voortgezette redactievergaderingen in de Rotonde achter het parlement. Aanslepende maaltijden de Tuileries om de hoek. Nachtelijk beraad in Le Bilboquet. Achiel Samoy die nu en dan zijn kop binnen stak, zwijgend een lading kopij in zijn bakje mikte.
Eén verdieping onder ons het gecapitonneerde heiligdom van politiek directeur redactie Emiel Van Cauwelaert (met beneden op de koer zijn Mercedes, zijn chauffeur). Emiel, tegelijk burgemeester van Lombeek, soms helemaal in smoking, klaar voor een ontvangst ten paleize. Emiel die ons, ‘de overjaarse pseudo-hippies’ en ‘soixantehuitards’ van daarboven maar wat wantrouwde. Kryptocommunisten, dat waren we. En rond Emiel, zijn politiek-journalistieke garde. De verslaggevers van kamer en senaat Leo Marijnissen, Jef Claes en Eric Vertonghen. Deze laatste onveranderlijk met sigaartje in de mond. Persoonlijke vriend van VDB, met wie hij op de middag turnde. Eric, opklimmend in alle militaire graden als reservist.
Eric, die op een dag zijn kop door onze redactiedeur steekt, die ons toelacht met de terechte trots van een paraderend militair, op het défilé van de nationale feestdag.
Eric : ‘Mijne heren, tot u spreekt een nieuwbakken reservemajoor van het Belgisch leger.’
Wim Daems : ‘Proficiat. En wat kunde gij daarna nog worden ?’
Eric die de volgende graad op de ladder naar de hoogste militaire eer noemt. Daems die dezelfde vraag link telkens weer blijft herhaelen. Tot wanneer Eric snel aan de hoogst haalbare reservegraad zit, die ik vergeten ben.
Wim Daems, met lijzige stem: ‘En wat kunde gij daarna nog worden ?’
Eric : ‘Ah niks. Dan zit ik aan het plafond.’
Wim Daems : ‘Misschien kunde gij dan nog koning worden.’
Wij geplooid onder onze desk. Eric naar zijn redactie beneden. Meer dan ooit ervan overtuigd dat wij, anti-militaristische Vietnamoorlogbestrijders voor niets deugen, beter voor De Rode Vaan van Louis Van Geyt en Jef Turf kunnen gaan schrijven. Twee werelden in hetzelfde gebouw. Adieu Eric. Als er een hemel bestaat voor verslaggevers, dan zit jij er nu in. Met al je sterren, in de sterren.
Leven is reizen en de weg is kort.
Een doodgaan waar wij bij zijn is dit leven :
Gister het weerloos lichaam bijgebleven
en steeds opnieuw die grafkuil ingestort.
Een nauwelijks bestaan, een opgeschort
niets zijn, een snel vergeten tegenstreven,
nog even op de waanzin voortgedreven
dat stof al ademend vereeuwigd wordt.
Zo, voortbewogen op misleide ideeën,
verwachtingen onzinnig en verblind,
is het zijn open graf al ingeijld –
Als wie spelenderwijs in open zeeën
roerloos is meegedreven op de wind
en onverhoeds de haven binnenzeilt.
Francisco Quevedo y Villegas. ‘Leven is reizen en de weg is kort.’
Jan Verroken (88) mailt me dat hij een geboeid lezer is van De Nieuwe Ronsenaar. Het is een biezondere eer Jan in de herfst van zijn bestaan als lezer te mogen begroeten. Jan, de door franskiljons zo vaak verguisde ‘tombeur de Louvain’ die van Leuven-Louvain Leuven-tout-court maakte.
Je enige echte ware opvolger – hier, in Ronse - was Bernard Van den Daele, Jan.
I told you a long time ago. Wie Bernard die keer bezig heeft gezien in de Brusselse Magdalenazaal, opkomend voor de Vlaamse identiteit van Ronse, weet wat ik bedoel.
Ze kunnen hem nu misschien veel willen afpakken, Jan Verroken Ze kunnen zijn ongelooflijk rijkgevuld parcours uit hun selectief geheugen proberen te wissen, de wolven van de particratie. Maar die ene historische interpellatie, dàt stuk Belgische geschiedenis van de vervlaamsing van Leuven pakken de reuzen van de middelmaat hem niet af. Nooit.
Op naar de honderd, Jan. We zullen dat hier vieren. Met nog eens een verdraaid gedraaid scherp stuk. En dan denken we nog ‘s samen terug aan Hanske de Krijger Florent, voorzitter Albert, communistenvreter Antoon, Narke Omer, sportverslaggever André, boekhouder Adelin, neofiet Michel, drukker Vandevelde et tous les autres in dat kelderke. En ik, als broekje met mijn vermaledijde jeugdkrantje, met dichter Jotie en De Kobbe op pagina twee. Geniet alvast van het zeebriesje, in Oostduinkerke. En vliegt den blauwvoet, storm op zee.
Poëzie was met ons vanaf alle begin.
Zoals beminnen,
zoals honger, zoals pest, zoals oorlog.
Mijn verzen waren soms
verschrikkelijke dwaas.
Maar daarvoor verontschuldig ik me niet.
Ik geloof dat het zoeken naar mooie woorden
beter is dan doden en moorden.
Jaroslav Seifert. (1901-1985). ‘Schoonheid is waarheid, waarheid schoonheid’.
.
Paul was directeur redactie en hoofdredacteur van Het Volk in de gouden jaren van die krant. Een gedreven vakman die je kon motiveren. En, niet onbelangrijk, een rechtschapen, loyaal en fideel mens. We hebben het even over onze onlangs overleden collega Eric Vertonghen. Eric was de chef krant van het redactiekantoor Brussel waar ik zeven gelukkige jaren van mijn journalistiek leven heb doorgebracht, als beginnend Wetstraatverslaggever voor het magazine Spectator.
Drie hoog en droog zaten we toen in de Koningsstraat, naast het Astoria hotel. Wij, jonge wolven van de Spectator-redactie. Met Frans Van Erps als onze vader, mentor, veeleisende leermeester, hoofdredacteur van Spectator. Diens persoonlijke hoogst zwijgzame secretaris André Regniers die Van Erps’ papierberg om de zes maanden binnen het kwart uur in grote rieten manden kieperde. De kleurrijke en boeiende Leuvense mediaprofessor Antoon Breyne, baas van De Nieuwe Gids. Op een griepmaandag per abuis ooit gebombardeerd tot gecoöpteerd (wij zegden gecopieerd) senator. Een vat vol anekdoten. Engel-doet-al Myriam Cyriez die docente zou worden in Nederland en auteur van ‘Gebelgd in Amsterdam’. Mijn goeie maat Hendrik Mertens, latere redactiemanager van Het Volk. En de onnavolgbare Wim Daems, die het magazine Eos vol wetenschappelijke bijdragen mikken zou. Wie liep daar al niet langs ? Literatuurprof Hugo Bousset, zondag nog op Radio 1 omtrent De Dietsche Warande & Belfort. Dichter Dirk Christiaens en zijn vader André. Cultuurkenner Dirk Lauwaert. Literair criticus Jos Borré. Filmautoriteit Jos Burvenich en zijn leerling wijlen de Antwerpse cinemaman Michel Apers. De Brusselse cartoonist Hugoké, later opgevolgd door de beginnende schitterende tekenaar Zak, nu De Morgen. Fotograaf Rik Van Cauwelaert, nu redactiedirecteur bij Knack. Buitenlandverslaggever en Zuid-Amerikakenner wijlen Dirk Vandersypen.
Een wereld ging voor me open. Een wereld van journalistieke bezetenheid en kameraadschap. Vol voortgezette redactievergaderingen in de Rotonde achter het parlement. Aanslepende maaltijden de Tuileries om de hoek. Nachtelijk beraad in Le Bilboquet. Achiel Samoy die nu en dan zijn kop binnen stak, zwijgend een lading kopij in zijn bakje mikte.
Eén verdieping onder ons het gecapitonneerde heiligdom van politiek directeur redactie Emiel Van Cauwelaert (met beneden op de koer zijn Mercedes, zijn chauffeur). Emiel, tegelijk burgemeester van Lombeek, soms helemaal in smoking, klaar voor een ontvangst ten paleize. Emiel die ons, ‘de overjaarse pseudo-hippies’ en ‘soixantehuitards’ van daarboven maar wat wantrouwde. Kryptocommunisten, dat waren we. En rond Emiel, zijn politiek-journalistieke garde. De verslaggevers van kamer en senaat Leo Marijnissen, Jef Claes en Eric Vertonghen. Deze laatste onveranderlijk met sigaartje in de mond. Persoonlijke vriend van VDB, met wie hij op de middag turnde. Eric, opklimmend in alle militaire graden als reservist.
Eric, die op een dag zijn kop door onze redactiedeur steekt, die ons toelacht met de terechte trots van een paraderend militair, op het défilé van de nationale feestdag.
Eric : ‘Mijne heren, tot u spreekt een nieuwbakken reservemajoor van het Belgisch leger.’
Wim Daems : ‘Proficiat. En wat kunde gij daarna nog worden ?’
Eric die de volgende graad op de ladder naar de hoogste militaire eer noemt. Daems die dezelfde vraag link telkens weer blijft herhaelen. Tot wanneer Eric snel aan de hoogst haalbare reservegraad zit, die ik vergeten ben.
Wim Daems, met lijzige stem: ‘En wat kunde gij daarna nog worden ?’
Eric : ‘Ah niks. Dan zit ik aan het plafond.’
Wim Daems : ‘Misschien kunde gij dan nog koning worden.’
Wij geplooid onder onze desk. Eric naar zijn redactie beneden. Meer dan ooit ervan overtuigd dat wij, anti-militaristische Vietnamoorlogbestrijders voor niets deugen, beter voor De Rode Vaan van Louis Van Geyt en Jef Turf kunnen gaan schrijven. Twee werelden in hetzelfde gebouw. Adieu Eric. Als er een hemel bestaat voor verslaggevers, dan zit jij er nu in. Met al je sterren, in de sterren.
Leven is reizen en de weg is kort.
Een doodgaan waar wij bij zijn is dit leven :
Gister het weerloos lichaam bijgebleven
en steeds opnieuw die grafkuil ingestort.
Een nauwelijks bestaan, een opgeschort
niets zijn, een snel vergeten tegenstreven,
nog even op de waanzin voortgedreven
dat stof al ademend vereeuwigd wordt.
Zo, voortbewogen op misleide ideeën,
verwachtingen onzinnig en verblind,
is het zijn open graf al ingeijld –
Als wie spelenderwijs in open zeeën
roerloos is meegedreven op de wind
en onverhoeds de haven binnenzeilt.
Francisco Quevedo y Villegas. ‘Leven is reizen en de weg is kort.’
Jan Verroken (88) mailt me dat hij een geboeid lezer is van De Nieuwe Ronsenaar. Het is een biezondere eer Jan in de herfst van zijn bestaan als lezer te mogen begroeten. Jan, de door franskiljons zo vaak verguisde ‘tombeur de Louvain’ die van Leuven-Louvain Leuven-tout-court maakte.
Je enige echte ware opvolger – hier, in Ronse - was Bernard Van den Daele, Jan.
I told you a long time ago. Wie Bernard die keer bezig heeft gezien in de Brusselse Magdalenazaal, opkomend voor de Vlaamse identiteit van Ronse, weet wat ik bedoel.
Ze kunnen hem nu misschien veel willen afpakken, Jan Verroken Ze kunnen zijn ongelooflijk rijkgevuld parcours uit hun selectief geheugen proberen te wissen, de wolven van de particratie. Maar die ene historische interpellatie, dàt stuk Belgische geschiedenis van de vervlaamsing van Leuven pakken de reuzen van de middelmaat hem niet af. Nooit.
Op naar de honderd, Jan. We zullen dat hier vieren. Met nog eens een verdraaid gedraaid scherp stuk. En dan denken we nog ‘s samen terug aan Hanske de Krijger Florent, voorzitter Albert, communistenvreter Antoon, Narke Omer, sportverslaggever André, boekhouder Adelin, neofiet Michel, drukker Vandevelde et tous les autres in dat kelderke. En ik, als broekje met mijn vermaledijde jeugdkrantje, met dichter Jotie en De Kobbe op pagina twee. Geniet alvast van het zeebriesje, in Oostduinkerke. En vliegt den blauwvoet, storm op zee.
Poëzie was met ons vanaf alle begin.
Zoals beminnen,
zoals honger, zoals pest, zoals oorlog.
Mijn verzen waren soms
verschrikkelijke dwaas.
Maar daarvoor verontschuldig ik me niet.
Ik geloof dat het zoeken naar mooie woorden
beter is dan doden en moorden.
Jaroslav Seifert. (1901-1985). ‘Schoonheid is waarheid, waarheid schoonheid’.
.
<< Home