DE BINNENTUIN
BUSJE KOMT ZO
Madame Blauwvoet doolde door de aanzwellende mist onder haar hersenpan. Anders dan ze het meende af te lezen van de levenslijnen in mijn hand en observeerde - de ogen dramatisch halfdicht - in vermeende étoiles filantes achter de toren van Sint-Hermes, geraakte ik voorlopig ik geen meter dichter bij papa in het paradijs. Ik bleef voortleven tot irritatie van diegenen die mijn pad kruisten. Om te beginnen mijn broers van wie de oudste het op mijn pen (een Pelikan), de tweede het op mijn velo (een Cyriel Van Hauwaert), de derde het op mijn lederen voetbal van Tigris Sport Courtrai handgetekend door Mokuna, De Zwarte Parel van Gantoise had gemunt.
Later zou mijn derde broer, lederen bal onder de arm, als scholier van Football Club Ronse met grote graagte - van de club zelf - volkomen gratis weg getransfereerd worden naar de ploeg van Louise-Marie, bovenop twee andere jongens (echte voetballers). Om tenslotte eeuwige roem te verwerven in de rij eindeloos hervertelde dikke carrières van de talloze zelfverklaarde voetbalglories die onze stad telt.
Mijn zus wou niks van me inpikken. Ze wou mij zien voortleven. Ze droogde mijn tranen in tijden van droefenis. Ze leerde me, in afwachting dat ik dan toch ooit dood zou gaan, de schoolslag in ’t Park Lagache. Hoe je plat als een pladijsje vanop de gammele plank in de grote diepte duiken kon zonder daarbij bijvoorbeeld je sleutelbeen te breken. Hoe je heupwiegend als Elvis Aaron Presley met een Hoola Hoop diende om te gaan om Alice in je eigen wonderland aan de Wurlitzer te behagen. Op haar kamer, onder de madonna van Wittentak, mikte ze Chubby Checker op haar Teppaz, schoof het smirnatapijt met haar linkermuiltje terzijde en leerde me, zijden sjaaltje om de hals, vrolijk twisten. Zoals ze in de Cinema Capitole van Gent Brigitte Bardot had zien doen met Jean-Louis Trintignant en Curd Jurgens aan de Baie des Canoubiers.
Lang leefde ik aldus per vergising voort, trok ik heel vroeg naar bed met de – andere – kiekens, kon ik de slaap niet vatten en las ik halve nachten door. Wist ik veel dat het Marcel Proust ook overkomen was. Lang genoeg bleef ik leven om het te moeten meemaken hoe mijn makkers één na één werden ingehaald en neergemaaid door Madame Blauwvoet haar Jardinier d’Espagne terwijl ikzelf ondertussen in alle richtingen bleef voorthollen op zoek naar mezelf. Eén na één werden ze door de tuinman weggesnoeid uit hun Grote Verlangens.
Maats uit de lagere klassen.
Vrienden uit mijn wonderjaren.
De eerste schrijfbroers ook al.
Jotie, het karbonkelogig godenkind. Barstend van de schrijfgoesting. Stikkend in de kleinburgerlijke gevangenis van het bescheten Oudenaarde. De tuinman in ijltempo zelf tegemoet dravend achter zijn Seven Horses in the sky. Als Zwarte Prins der Letteren al zijn demonen opzwepend. Ons daarbij verweesd achterlatend als Flintstones in het Steentijdperk van de Vlaamse Ardennen, ver voorbij onze eigen houdbaarheidsdatum.
Slimme Sander die me in de decemberduisternis voor school meenam naar het Koertje Gyselings om me er samenzweerderig chicletten sjiekend uit te leggen hoe je dat deed: vogelen. Die zijn encyclopedische kennis van Gods wondere natuur later omzetten zou in passie voor fysica. Die op een dag in de cyclotron van Genève zijn theorie omtrent boson-brokjes waarvan andere deeltjes massa krijgen eindelijk bevestigd zag. Die het, nonchalant als altijd, vertikte om daarover een paper te publiceren in wetenschappelijke tijdschriften. Die omkwam in het grote tunnelaccident van de Mont-Blanc. Die de Nobelprijs voor Natuurkunde aldus liet wegkapen door overlevers.
Kanonbal Jaak die alle dagen vanuit D'hoppe naar ons Bisschoppelijk College Sint-Antonius van Padua kwam fietsen. Die ervan droomde zich ooit door Berten De Kimpe te laten prepareren met koninginnebrei en diverse andere preparaten om bloed te kweken gelijk de koerspaarden op de Wellingtonrenbaan van Oostende en de nieuwe Willy Vannitsen te worden.
(Na de zesdes verliet hij onze schoolgemeenschap en werd hij dakwerker. Asbestose zei de diagnose. De enige bloemtuil die hij na de eindspurt haalde was die van ons, zijn schoolmakkers).
Jean-Marie Salami die met de twee voeten wegkon, bij de Racing White speelde, ervan droomde om zoals Jacky Stockman profvoetballer te worden bij Anderlecht. Al was het maar om die dikke nekken van de Racing de Paris eens af te troeven met bijvoorbeeld een smadelijke 5-1. Plus voor hemzelf : een standing ovation van vriend en tegenstander na een derde wereldgoal.
(Ze vonden hem dood in zijn zetel. Hij keek naar Het Huis van Wantrouwen).
Ik zag al die levens voorbijschuiven als boten onder de ophaalbrug aan de Schelde. De binnentuin van mijn hart liep vol levende doden en dode levenden. Het leven zoals het is. Iedereen Beroemd. Iedereen op de televisie. Iedereen op Facebook. Elk zijn piece of shit. Elk zijn eigen sprookje.
C'est un beau roman
c'est une belle histoire
c'est une romance
d'aujourd'hui
Il rentra chez lui
là haut vers le brouillard
elle est descendue
là-bas dans le midi
Vandaag een lach, morgen een traan. Ontluikende liefde. Gebroken hart. Huwelijken. Geboorten. Communievieringen. Lentefeesten. Weer huwelijken. Miskramen. Geboorten. Ziekten. Genezingen. Verdwijningen. Pijn van het zijn. Opgang. Ondergang. Ravages van tabak, van drank, van beide. Hersenbloedingen. Ziekenhuisbacterie. Hartaderbreuken. Banale aandoeningen. Glansrijke carrières. Een zeldzame ziekte. Faillissementen. Onverwacht overlijden. Kroniek van een aangekondigd overlijden. Busje komt zo.
En daartussen al het goede, het ware, het schone. Alle dingen die je voor altijd in je binnentuin koestert tot de dag dat de tuinman je, misschien keuvelend op een societytoestand in de gloriette van één of ander heropend Zijdekasteel tijdens de vernissage van een zoveelste veelbelovend Groot Kunstenaar komt vastprikken. Op het schervengerecht van je eindigend bestaan.
DE BINNENTUIN.
Roman. U las hoofdstuk 19.
(Foto boven: 'Zomerkermis'. Met dank aan Anneke Kestelijn).
Madame Blauwvoet doolde door de aanzwellende mist onder haar hersenpan. Anders dan ze het meende af te lezen van de levenslijnen in mijn hand en observeerde - de ogen dramatisch halfdicht - in vermeende étoiles filantes achter de toren van Sint-Hermes, geraakte ik voorlopig ik geen meter dichter bij papa in het paradijs. Ik bleef voortleven tot irritatie van diegenen die mijn pad kruisten. Om te beginnen mijn broers van wie de oudste het op mijn pen (een Pelikan), de tweede het op mijn velo (een Cyriel Van Hauwaert), de derde het op mijn lederen voetbal van Tigris Sport Courtrai handgetekend door Mokuna, De Zwarte Parel van Gantoise had gemunt.
Later zou mijn derde broer, lederen bal onder de arm, als scholier van Football Club Ronse met grote graagte - van de club zelf - volkomen gratis weg getransfereerd worden naar de ploeg van Louise-Marie, bovenop twee andere jongens (echte voetballers). Om tenslotte eeuwige roem te verwerven in de rij eindeloos hervertelde dikke carrières van de talloze zelfverklaarde voetbalglories die onze stad telt.
Mijn zus wou niks van me inpikken. Ze wou mij zien voortleven. Ze droogde mijn tranen in tijden van droefenis. Ze leerde me, in afwachting dat ik dan toch ooit dood zou gaan, de schoolslag in ’t Park Lagache. Hoe je plat als een pladijsje vanop de gammele plank in de grote diepte duiken kon zonder daarbij bijvoorbeeld je sleutelbeen te breken. Hoe je heupwiegend als Elvis Aaron Presley met een Hoola Hoop diende om te gaan om Alice in je eigen wonderland aan de Wurlitzer te behagen. Op haar kamer, onder de madonna van Wittentak, mikte ze Chubby Checker op haar Teppaz, schoof het smirnatapijt met haar linkermuiltje terzijde en leerde me, zijden sjaaltje om de hals, vrolijk twisten. Zoals ze in de Cinema Capitole van Gent Brigitte Bardot had zien doen met Jean-Louis Trintignant en Curd Jurgens aan de Baie des Canoubiers.
Lang leefde ik aldus per vergising voort, trok ik heel vroeg naar bed met de – andere – kiekens, kon ik de slaap niet vatten en las ik halve nachten door. Wist ik veel dat het Marcel Proust ook overkomen was. Lang genoeg bleef ik leven om het te moeten meemaken hoe mijn makkers één na één werden ingehaald en neergemaaid door Madame Blauwvoet haar Jardinier d’Espagne terwijl ikzelf ondertussen in alle richtingen bleef voorthollen op zoek naar mezelf. Eén na één werden ze door de tuinman weggesnoeid uit hun Grote Verlangens.
Maats uit de lagere klassen.
Vrienden uit mijn wonderjaren.
De eerste schrijfbroers ook al.
Jotie, het karbonkelogig godenkind. Barstend van de schrijfgoesting. Stikkend in de kleinburgerlijke gevangenis van het bescheten Oudenaarde. De tuinman in ijltempo zelf tegemoet dravend achter zijn Seven Horses in the sky. Als Zwarte Prins der Letteren al zijn demonen opzwepend. Ons daarbij verweesd achterlatend als Flintstones in het Steentijdperk van de Vlaamse Ardennen, ver voorbij onze eigen houdbaarheidsdatum.
Slimme Sander die me in de decemberduisternis voor school meenam naar het Koertje Gyselings om me er samenzweerderig chicletten sjiekend uit te leggen hoe je dat deed: vogelen. Die zijn encyclopedische kennis van Gods wondere natuur later omzetten zou in passie voor fysica. Die op een dag in de cyclotron van Genève zijn theorie omtrent boson-brokjes waarvan andere deeltjes massa krijgen eindelijk bevestigd zag. Die het, nonchalant als altijd, vertikte om daarover een paper te publiceren in wetenschappelijke tijdschriften. Die omkwam in het grote tunnelaccident van de Mont-Blanc. Die de Nobelprijs voor Natuurkunde aldus liet wegkapen door overlevers.
Kanonbal Jaak die alle dagen vanuit D'hoppe naar ons Bisschoppelijk College Sint-Antonius van Padua kwam fietsen. Die ervan droomde zich ooit door Berten De Kimpe te laten prepareren met koninginnebrei en diverse andere preparaten om bloed te kweken gelijk de koerspaarden op de Wellingtonrenbaan van Oostende en de nieuwe Willy Vannitsen te worden.
(Na de zesdes verliet hij onze schoolgemeenschap en werd hij dakwerker. Asbestose zei de diagnose. De enige bloemtuil die hij na de eindspurt haalde was die van ons, zijn schoolmakkers).
Jean-Marie Salami die met de twee voeten wegkon, bij de Racing White speelde, ervan droomde om zoals Jacky Stockman profvoetballer te worden bij Anderlecht. Al was het maar om die dikke nekken van de Racing de Paris eens af te troeven met bijvoorbeeld een smadelijke 5-1. Plus voor hemzelf : een standing ovation van vriend en tegenstander na een derde wereldgoal.
(Ze vonden hem dood in zijn zetel. Hij keek naar Het Huis van Wantrouwen).
Ik zag al die levens voorbijschuiven als boten onder de ophaalbrug aan de Schelde. De binnentuin van mijn hart liep vol levende doden en dode levenden. Het leven zoals het is. Iedereen Beroemd. Iedereen op de televisie. Iedereen op Facebook. Elk zijn piece of shit. Elk zijn eigen sprookje.
C'est un beau roman
c'est une belle histoire
c'est une romance
d'aujourd'hui
Il rentra chez lui
là haut vers le brouillard
elle est descendue
là-bas dans le midi
Vandaag een lach, morgen een traan. Ontluikende liefde. Gebroken hart. Huwelijken. Geboorten. Communievieringen. Lentefeesten. Weer huwelijken. Miskramen. Geboorten. Ziekten. Genezingen. Verdwijningen. Pijn van het zijn. Opgang. Ondergang. Ravages van tabak, van drank, van beide. Hersenbloedingen. Ziekenhuisbacterie. Hartaderbreuken. Banale aandoeningen. Glansrijke carrières. Een zeldzame ziekte. Faillissementen. Onverwacht overlijden. Kroniek van een aangekondigd overlijden. Busje komt zo.
En daartussen al het goede, het ware, het schone. Alle dingen die je voor altijd in je binnentuin koestert tot de dag dat de tuinman je, misschien keuvelend op een societytoestand in de gloriette van één of ander heropend Zijdekasteel tijdens de vernissage van een zoveelste veelbelovend Groot Kunstenaar komt vastprikken. Op het schervengerecht van je eindigend bestaan.
DE BINNENTUIN.
Roman. U las hoofdstuk 19.
(Foto boven: 'Zomerkermis'. Met dank aan Anneke Kestelijn).
<< Home