26 mei 2011

DANSEND OP DE PUNT VAN MIJN PEN

SNIJDENDE SEIGNEURS






'Zo’n pees, dat mag geen uren wachten. Of je kan je vinger vergeten.’
Eindeloos lang wacht ik hier al op de spoedarts. Met op de vinger een doekje voor het bloeden.
‘Blij dat het maar mijn vinger is.’
Ze stelt me gerust. Spoedarts komt zo, zegt ze. Drie uur eerder heb ik me hierheen gehaast. De middenvinger halfstok. De hand hevig bloedend van een diepe stomme snijwonde.
‘Zet je maar bij de rest in de zaal.’

‘Want het kan even duren.’
….
‘Er wachten er nog twaalf.’
De eivolle wachtkamer van mijn huisarts, zo lijkt het er wel. Wat ik zie: twaalf spoedgevallen. In stilte wachtend op hun redding. Hier klopt iets niet. Ik probeer er niet op door te denken. Geen dispatching dus. Geen onderscheid tussen:
Levensbedreigend
Dringend
Zogezegd dringend
Voorlopig gratis ontwijken van huisarts en specialist.
Het zit er allemaal bijeen op een hoop. Op die levensbedreigende gevallen na,binnengerold met VIP-kaart via de 100. Zo mag ik alvast hopen voor hen: anders vallen ze hier nog naast me in een coma of dood. Oprapen kan ik ze dan niet. De meneer van de Ziekenbond zei het gisteren nog in het nieuws. Er lopen veel te veel mensen naar de spoed die er niet thuishoren.
De camera in mijn hoofd neemt het voortouw alreeds. Zen blijven en registreren. Zoals die keer na het Heizeldrama. Stukje komt zo. Daagt dan eindelijk de spoedarts op.
‘Oh, je moet meteen onder het mes’, zegt ze.
‘Want zo’n pees, dat kan geen uren wachten.’
(Of ik kan mijn vinger vergeten. Ik weet het).
Dan tot de verpleegster:
‘Prepareer hem en breng hem boven’.
Het prepareren betekent dat ik onder een laken word gestopt. Bevorderd tot spoedgeval word ik nu weggerold . Op een transitkamer duurt het wachten voort. Ik doe wat geruststellende belletjes naar mijn verontruste dierbaren. Nee ik ben niet gevallen met de fiets. Nee niks ernstigs. Een kleinigheid. Een heel klein peesje maar. Een peesje van niks. Er wordt geklopt. Drie verpleegsters steken tegelijk hun kop door de deur. Het lijken The Sisters Sledge wel, The Ronettes, The Noisettes , The Dolly Dots die hun hitje voor me gaan aanheffen.
‘Ja! ’t Is ‘m.’
‘Onze schrijver.’
‘Zie hem daar liggen.’
Twijfelachtige lokale herkenning. Wat moet je ermee onderweg naar wie weet the final cut. Herkenning? Er staat een h in de weg. De Libris, De Gouden Uil, de Arkprijs van het Vrije Woord: het zal allemaal aan deze schrijvelaar voorbijgaan. Herman Brusselmans, zelf de Grootste Schrijver Allertijden, vond, in zijn recensie van mijn tweede roman Bal Masqué, dat ik met mijn achternaam maar beter coureur was geworden. Of melkboer. Had ik dat maar gedaan . Zat ik nu bij Tom Boonen en Philippe Gilbert aan de waterkant in Monaco. Een pastis Duval binnen handbereik. (Lang heb ik getwijfeld of ik de Oude Mooie God Brusselmans in coureurstenue zes flessen melk leveren zoude. Doch dit terzijde).
Vijf uur later. Ze schuiven me bij de file wachtenden in het voorgeborchte van de operatiekamer. Een witte kiel sleurt rond met medische apparatuur. Zingt tussendoor een liedekijn van eigen makelij waaruit blijken moet dat alle vrouwen fijn zijn. Ik capteer zijn gelul als de eerste geluiden uit Dante’s hel. L’enfer c’est les autres. Vraag de chirurg of ik nog zal kunnen schrijven. Het is namelijk mijn schrijfhand, zeg ik. De vinger voor de rechtermuisknop.
‘Schrijf dan met je linker’.
‘Opereer jij me met je linker?’
Zijn assistentes giechelen. Zoveel patiënten-assertiviteit is hier ongewoon. Doorgaans draaien zij bij geschoffeerde patiënten achteraf op voor de hautaine gedragingen van Snijdende Seigneurs.
‘Hij is beneden niet geboekt zoals het moet’ foetert de chirurg tegen zijn ondergeschikten.’ Mij, zijn verkeerde boeking, daarbij straal negerend. (Ik voel me als een hoop vlees op de kapblok). Er blijkt, zo verneem ik achteraf, een oorlog te woeden onder de snijders. Ik wil het hier allemaal niet meer horen. Mijn Ronde van Vlaanderen voor wielertoeristen hangt er aan dit jaar en verder alle Cycling Tours van het voorjaar. Ik ben droevig: duizend trainingkilometers in de benen voor niks. De anesthesist geeft me een spuitje. Ik ben de mens dankbaar dat hij me weghaalt uit deze gekte. Een stukje eeuwigheid later ontwaak ik naast een oudere dame. Een Walin zo blijkt uit haar wartaal. Ze wordt teruggerold vanuit de Recovery naar haar verdere bestaan.
‘Bienvenue au paradis’ grap ik.
….
‘Moi c’est Jésus.’
….
‘Et elle c’est ma bonne amie Marie-Madeleine.’
De verpleegster ligt in een deuk. Het zal de narcose zijn. Al weet ik dat nog niet zo heel zeker. Te lang in deze biotoop rondhangen kan je gezondheid ernstige schade toe brengen. Twee dagen later moet ik weer onder het mes en wordt de ingreep overgedaan. Wat wil je: een verkeerde boeking.
‘Ik ben ondertussen al naar huis geweest’, grapt de anesthesist me toe. En hij prikt me naar zijn kunstmatige Zevende Hemel.

(Foto: Met dank aan Bob Massez).