TEGEN DE STERREN OP
Rond de overbevolkte tafel floreert de open debatcultuur. Kaloten, van grootvader op kleinzoon. Rodenbach, Daens, Van Cauwelaert, Théo Lefèvre, Jan Verroken, dokter Antoon Beck, advocaat Adiel Dupont. Pleisterplek van christen-democratische zeloten. Verkiezingsoverwinning na electorale triomf (nooit eens een toegegeven nederlaag) is het huis gaandeweg uitgegroeid tot lokaal filiaal van de Brusselse Tweekerkenstraat. Stenen brug tussen fabriek en kerkfabriek. Tussen Kristen Volksbond en dekenij. Mét aanvoer van de hele reserve Chambolle-Musigny, voor paarse pastoorsneuzen en het lied der Vlaamse zonen na. Met familiale verkozenen in gemeenteraad, schepencollege, parlement en christen kabinetten. Met beroemde logé’s die hier als voorname sprekers het juiste woord komen verkondigen ten behoeve van de Onwetenden.
(Mitsgaders een kleine vergoeding voor de verplaatsingskosten. Ofschoon ze aan Gent-Sint-Pieters worden opgepikt en daarna ook nog eens teruggevoerd).
Met het oeverloze debat pro of contra omtrent de houding van Leo Vindevogel tijdens de oorlogsjaren. De repressie. Het verzet.
‘Het is niet wit.’
‘Het is niet zwart.’
‘Het is grijs.’
‘Wie het anders zegt, die is niet wijs.’
Met verkiezingskaravanen. Affiches. Plakexpedities. Luidsprekers tegen de gevel.
‘Als de lente komt,
dan breng ik jou
tulpen uit Amsterdam.’
Met een eigen weekblad, als spreekbuis van het goede woord op vrijdag. Met ingetikte ruiten door de Tegenpartij. Met dreigtelefoons bij nacht.
‘Zie je wel?’
‘Krapuul.’
‘Uitschot.’
‘Ik zeg het je toch.’
Met permanente va-et-viens van mandarijnen van de macht. Of wie daar zoal wil voor doorgaan in een provincienest. Met boeken. Enorm veel boeken. Een bibliotheek vol.
Aan tafel wordt elke geponeerde stelling twee tellen later met een kwinkslag alweer onderuit gehaald, door de volgende spreker van dienst. Eenieder die wat te vertellen heeft, mag hier het woord nemen. Hij zal het snel weer dienen af te staan door de volgende genadeloze tussenkomst.
Thesis.
Anti-these.
Synthese.
Herbegin.
De vorm, de manier waarop de ander wordt neergehaald, lijkt op de duur belangrijker dan de inhoud. Het lijkt wel praten tegen de sterren op. De taalkwestie, natuurlijk. Liefde voor de Franse taal, verachting voor dat elitaire gesjoemel ermee. De verbrusseling van België. Het kunstmatig opzetten van Vlamingen tegen Walen, voor eigen misbruik.
‘Leve het Europa der volkeren’.
Ook het Occitaanse, Ierse, Bretonse, Vlaams én Waalse volk dus. Dat hij nergens bij hoort, lijkt hem al heel vroeg een uitgemaakte zaak. Hij wordt omringd met de beste zorgen, heeft nooit wat te kort. Alle Dinkey Toys. De hele Märklin-catalogus. Meccano-kranen, ingewikkelde stellingen en constructies.
‘Ons kakkernestje.’
‘Mijn tere jongen.’
‘Heeft hij al een liefke?’
‘Een priesterroeping misschien?’
De benjamin van een groot, ooit welstellend nest. De weelde woedt nu nog even na. Drijft voort op vage aandeelhouderschappen. Hij hoeft het maar te vragen, hij krijgt het. Doorgaans opgediend door mensen die daarvoor – steeds later, steeds moeizamer - betaald worden. Een zogeheten betere stand die te lang opgehouden wordt met wat er al niet meer is. Vergane glorie die het zichzelf nog niet wil toegeven.
‘Toujours sourire’.
Wat hij in die al te gewatteerde jeugdjaren niét krijgen kan, is datgene wat voor geen geld te koop blijkt. In de verre slaapkamer dient hij derhalve genoegen te nemen met de avonturen van zijn grote held Michel Vaillant en diens compaan Steve Warson. Of dan met de pijnstillers van het weekblad Kuifje. De editie van vorige week weliswaar: nadat de groten in huis hem zijn voor geweest vanuit de zelfverklaarde privileges van hun eerstegeboorterecht. Hij heeft het recht het met hen eens te zijn. Hij heeft het recht zijn muil te houden. Of ze slaan erop, dat hij zijn melktanden kan gaan zoeken tussen de witte rozen in de tuin, achter het roodstenen duivenhokje. Hij is de laatkomer. De bedorven keutel. De baby teveel. Het laatste leven. De laatste stoot van de vaderfiguur. Net over de sloot. In de schaduw van de dood.
Hij staat er voor altijd helemaal alleen voor. Wie hem had kunnen geruststellen, zijn verwekker, is dus al dood. En mama is altijd onderweg. Of bezig. Met de gasten beneden, tot diep in zijn slapeloze nachten. Voor hem geen Proustiaanse avondkus om later duizend bladzijden over te melken. Ze is in de weer met de dienstmeisjes, met het visgraatparket. Met het koperwerk, het zilver, de luchters, de groene B-koffers voor de kust, de fabriek, de stoffen voor de Vlaamse meisjeskloosters, de revisie van de motor van de Kapitân, de verkiezingen, de pick-nick van zondag, de reis naar de boorden van de Rijn, naar de Junfrau, Chambord, Koblenz, Paimpol, Parijs. De reis naar nergens. De laatste reis.
Wat hij wil, is tederheid. Hij drukt het belknopje in boven bed. Krijgt van de ene meid een uibrander, van de andere stiekem flan-au-caramel. Want ze ziet hem gaarne zij. En hij ziet haar ook gaarne. Ze zegt tenminste wat ze denkt. Ruwe bolster, blanke pit. Ze is van Leupegem en te nemen of te laten. Zo wil hij het ook. Ze zegt dat hij niet bang moet zijn voor dat verhaal over de hel en die zonden enzo.
‘Zever om u bang te maken en u koest te houden.’
Ze spreekt hem van haar ware. Dat ze hier dra weggaat om te trouwen. Niet zeggen tegen madam.
‘Het is ons geheim.’
Buiten, op straat, op school zoekt hij eerst gezelschap, dan kameraadschap, vervolgens vriendschap. Stapels vriendschap heeft hij mee in zijn boekentas. In de vorm van sjieken en zure snoep, van bij schele Fons. Voor wie wil.
Wil je mijn vriendje zijn?
Toestaan. Negeren.
Hij krijgt er, vrienden. Veel. Teveel om echt te zijn. Kroniek van het aangekondigd verraad. Veel later zal hij dit alles, dit hoog spel, dit vals spel helemaal in kaart en op een rij krijgen. Al zijn vriendschappen: op de vingers van zijn twee handen.
Linkerhand de vrienden die toegang hebben tot de binnentuin van zijn hart. Rechterhand, diegenen die zijn vriendschap gebruiken, fnuiken, negeren dan alweer opwaarderen al naargelang het hem beter of minder vergaat in de wereld van de schone schijn. Voor hen geen rechterwang, maar fideliteit tegen hun beter weten in op zijn gevaarlijke rechterhand. Die met de nu en dan gestrekte middenvinger.
Uit één stuk ja, met alle brokstukken vandien. Collaterale schade, vergissingen, blessures, falen, angsten, telkens weer onderuit gehaalde zekerheden, dubbele bodems. Dat hij onderweg wordt weggelachen als wereldvreemd gevoelskonijn kan hem gaandeweg niks meer deren. Hij zal zichzelf wel zijn eigen gedroomd bestaan bijeenschrijven. Een verzonnen journaal bijhouden, in spiegelschrift. John Fante. Charles Bukovski. Salinger. Kerouac. The Catcher in The Rye. De Jonge Werther. Hij zal horen, zien en schrijven.
‘Tegen de Sterren op’.
‘Verzonnen Journaal in Spiegelschrift’.
Copyright: Stef Vancaeneghem.
<< Home