27 februari 2009

OVER LEVEN VOOR GEVORDERDEN


Hij ging rapper gaat dan zijn tijd. De tijd haalde hem in, kwakte hem in het zwarte gat van de postmoderniteit.

Alle officieel eerbetoon aan de man die Vlaanderen bevrijdde van het enge kleinburgerlijke domdenken komt nu te laat. Al goed dat Jaap Kruithof twee jaar geleden de Prijs voor Vrijzinnig Humanisme kreeg.

Misschien kan Scala voor hem een liedeken zingen op die 44ste Vlaamse verdieping van de New York Times-building. Voor mij kan het dan beter zijn gewezen - in vele opzichten - excellente filosofiestudent Jan Leyers zijn.

Dat Kruithofs discipel en opvolger Etienne Vermeersch de moraalfilosoof in het journaal vergelijkt met een …paster wijst er maar op hoe de slimste mensen in Vlaanderen niet noodzakelijk diegenen zijn van wie je denkt dat ze altijd eerst een, pardon hun tong draaien.

Of zoals Kruithof allicht zeggen zou: ‘Ik een paster? Mening opschorten, Vermeersch. Mening hertoetsen. Mening herzien in het licht van…’

Tja, van de eeuwigheid zeker?
















Van eeuwigheid gesproken, op 4 augustus 1944 stak Lucien Carr een man genaamd David Kammerer met een padvindersmes dood. Daarna dumpte hij het lijk in de Hudson. ’s Anderendaags meldde hij zich met bebloede kleren bij zijn vrienden William Burroughs en Jack Kerouac. De twee werden gearresteerd wegens het niet melden van misdaad.

Er was iets met die moord, met zijn echo’s van Verlaine en Rimbaud wat tot de verbeelding van de twee Beats-auteurs sprak. Ze besloten samen te werken in het fictionaliseren van de gebeurtenissen tot een misdaadroman en schreven om de beurten een hoofdstuk. Voor de titel kozen ze een flard uit een nieuwsbericht. Er was brand uitgebroken in een circus in Connecticut en de radioverslaggever eindigde zijn bulletin met de woorden: ‘en de nijlpaarden werden gekookt in hun bassins’. Titel.

Het boek is een fascinerend stuk Amerikaanse literaire geschiedenis omdat het een opmerkelijke inkijk biedt in het persoonlijk leven van twee invloedrijke schrijvers aan het begin van hun schrijversleven. En wélk leven.


Wie weg is van Richard Yates (‘Revolutionary Road’) komt uit op John Cheever (1912-1982), één van de grootmeesters van het korte verhaal. Net als Yates en de zopas overleden John Updike weet Cheever de American Dream (‘Yes we can!’) in enkele pagina’s tot leven te brengen. Bekend werd Cheever vooral met zijn (verfilmd) verhaal van een zwemmer die de provincie overzwemt, dwars door alle privézwembaden in de achtertuinen van zijn vage kennissen.

Cheever schildert in enkele welgemikte woorden alles over de pijn én de bekoring van het leven. Neem zijn verhaal van het echtpaar Malloy dat in zijn mooiste kleding naar New York trekt op zoek naar het grote geluk. De grote droom in allemaal pennenprikjes.

Cheever doet me denken aan de prikboeken . Je prikt de mooie plaatjes er dan wel uit, maar gaandeweg ligt je hele boek aan flarden. Net zoals je leven.




‘Geen vuur of frisheid kan het opnemen tegen wat een mens in zijn spookachtig hart opgaart.’

Voor zo’n achteloos opgetekend zinnetje uit ‘The Great Gatsby’ van Scott Fitzgerald had ik wel willen tekenen.

‘Over Leven Voor Gevorderden’.
‘Testietatutes’. Virtueel Dagboek.
Copyright Stef Vancaeneghem.