10 november 2008

DE NALATENSCHAP
















Hoofdstuk 15.

Victor

Zaterdagavond 20 mei ’44. De nazi’s voeren ons in hun overvolle beestenwagons via Gent naar Luik. Onderweg worden er nog honderden andere gevangenen onze trein in geduwd, gesmeten en gestampt. Vanuit Luik sporen we dan door langs Antwerpen en Venlo naar het Ruhrgebied. Een eindeloze rit.

Geen licht. Nauwelijks lucht. We staan opeengepakt en stinken uit heel ons lijf. Niks te eten. Niks te drinken. De meesten van ons hebben zelfs geen plaats om te zitten en blijven de hele rit rechtop. Een marteling. Wezenloos staren we voor ons uit. Er valt niks meer te zeggen. We hebben gestreden en we zijn gepakt. In de duisternis zie ik alleen maar ex-mensen met de dodenmaskers al op.

Maandag 22 mei. We komen in Weimar. In de donkerste nacht van ons leven sturen de nazi’s ons meteen door naar Buchenwald. Het kamp ligt helemaal bovenaan de Ettersberg.

Dinsdag 23 mei. Dit is de dag dat ze ons onze identiteit afnemen. Voortaan zijn we geen mensen meer, maar nummers. Zelf ben ik nu: 54.736. Ze plaatsen ons in quarantaine, in het kleine kamp. Het ligt naast het Grote Kamp. Groot is het qua aantal en qua weerzinwekkendheid.

8 juni. Als ‘lading’, als ‘stuks’ maken we deel uit van het nieuwe transport naar Dora, een kamp in het noordoosten van Nordhausen. Nieuwe selectie. Twee dagen laten brengen ze ons per vrachtwagen naar Harzungen.

Ze steken ons, mijn verzetsvriend Theo, de andere Ronsenaars en ik in de Blocks 7,8 en 9. In drie ploegen zullen we nieuwe tunnels graven onder de Himmelberg in Woffleben: Project B-3a.

Genummerde werktuigen, in genummerde projecten.
Al het menselijke is ons voortaan vreemd.

Zaterdag 15 juli. Ze steken ons op een nieuw transport voor het kamp van Ellrich. We moeten werken onder de Kohnstein. Project B-11. We zitten helemaal ten noorden van de tunnels van Dora. Het is vreselijk zwaar en ongezond werk. De omstandigheden in het kamp zijn er afschuwelijk.

28 oktober. Dora, het voormalige Kommando van Buchenwald wordt een autonoom kamp onder de naam Mittelbau-Dora. Al wat er in het kamp gebeurt zal voortaan strikt geheim worden gehouden. We zijn afgesloten van ons mens-zijn en afgesloten van de buiten-wereld. Of liever: van de boven-wereld. We zijn beneden-mensen nu. Minder dan mensen.

Mittelbau-Dora ‘ruilt ruimte in’ voor de gevangenen van kampen in het oosten zoals Auschwitz en Gross-Rosen. Alle gevangenen die te ziek of gekwetst worden bevonden wacht de finale ‘selectie’.
Ze krijgen het label ‘ongeschikt voor de arbeid’. Ze worden bijeen gedreven in Nordhausen. Van daaruit volgt een ‘sanitair transport’ naar het dodenkamp Bergen-Belsen.

11 november 1944. Kampoverste Kramer verbouwt het kamp tot een echt concentratiekamp naar het model van zijn vroegere ‘fabriek’: Auschwitz.

Theo, de andere Ronsenaars en ik zitten helemaal in de buik van het monster. Namen noemen. Vooral onze namen noemen. Nooit onze namen opgeven.

René Dubois.
Georges Dutranoit.
Raphaël Gerardi.
Jean Huysman.
Joseph Van Dille.
André Druez.


Tyfus beheerst het kamp. Theo gaat zienderogen achteruit. Ik maak me zorgen om hem. De winter zit er aan te komen. Anciens die aan hun tweede winter toe zijn hebben me verteld wat het betekent. De komende maanden zullen de meesten van ons dood gaan.Wie het overleeft, zal elke minuut afzien over heel zijn lichaam. Dag na dag, nacht na nacht. Honger en kou. Geen moment zonder spierpijn. Dansen zullen we van onze ene voet op de andere: tegen de kou. Van zonsopgang tot ’s avonds bij de soep zullen we honger en kou lijden. Met onze armen zullen we onze angstwekkend magere ribbenkast wat warmen. Met niks anders om ons lijf dan een hemd, een onderbroek, een linnen jas en broek.

Godverdomme, god! Zeg ons dat het niet waar is, dat die vodden aan onze stervende lijven op dit moment ook in ons geliefd textielstadje Ronse geweven worden!
Of nee zeg maar niks meer en hou je bakkes, god.

*

En telkens weer hun nieuwe selecties. Beestenkeuring. Slachtvee. We weten al wanneer ze komen. Selectie. Het vervloekte woord schiet door onze barakken als een doodsreutel. We proberen het te negeren. We verzwijgen het tegen mekaar. Maar het komt ons als een wervelwind om de oren gekletst.

Nieuwe selectie.

En dan zijn er die geruchten vol valse hoop. Over de reddende hand van hierboven. De tussenkomst van de Heilige Stoel. Akkoorden met het Rode Kruis. Het oprukken van de Russen. De nakende invasie van de geallieerden.

(Ik hou mijn hart vast voor Theo. Hij ziet er niet meer uit. Een vogel voor de kat).

*

Vandaag hebben we Arbeitsontag. Doorwerken tot één uur. Douchen en scheren. Ofschoon we ons zo smerig voelen als varkens zijn we nu letterlijk en figuurlijk als de dood voor onze schoonmaak. Het kan altijd ons laatste stortbad zijn.

Selectie in de ziekenbarak. Zie je wel. Het komt dus. Al dagen rookt de schoorsteen van het crematorium dan ook aan één stuk door. Hadden het kunnen weten. We weten het. We zwijgen. De rokende schoorsteen betekent dat het kamp te vol zit. Dat er moet worden ‘opgeruimd’. Plaats gemaakt voor weer nieuwe, minder kapotte ‘werktuigen’. Verhalen gaan door het kamp . Wiegend in de strakke wind, als laatste strohalmen.

‘De nazi’s, ze smijten toch alleen de oudsten in hun ovens.’
‘Alleen de zieken.’
‘Alleen de lage nummers.’

Precies om één uur passeert onze bijna-doden-stoet langs de controleposten. Onze stuks worden geteld en herteld. We passeren langs de fanfare die ononderbroken marsmuziek speelt. Als ledepoppen stappen we zo het kamp in het kamp uit.

(Als ik hier ooit uit geraak ga nooit nog naar een fanfare staan kijken).

De bel. De ochtendbel betekent: wakker worden en schnell op naar een nieuwe eindeloze dagmerrie. Maar de bel overdag betekent:

'Blocksperre!'

We dienen met zijn allen in onze barakken te blijven. Niemand van ons die het zien zal, hoe ze hun ‘selectie’ van de dag naar de gaskamer brengen.

Onze Blockältester controleert of we met zijn allen in de barak zijn. De deur gaat op slot. We moeten ons helemaal uitkleden. We hebben alleen nog onze schoenen aan. Schoenen, of wat daar voor door gaat.

Zo staan we daar. Theo, de anderen en ik. Helemaal naakt. Onze kaart omhoog in de hand. De selectiecommissie is op komst. Niemand weet welke barak, deze keer. Wat we wél al weten van vorige selecties, is dat het wachten tenminste een uur duren kan. We kruipen op onze bedden en duiken onder de dekens om ons wat te warmen.

In afwachting van wat straks onze dood zal zijn, liggen we daar. Bidden doe ik niet. Denken kan ik niet. Teveel gedachten tegelijk om nog helder te denken. Te moe om dit alles nog te plaatsen. Ik lig daar maar. Verloren op de verkeerde plek in de foute plooi van de donkerste tijd. Ik schuif al weg in de beerput van de beschavingsgeschiedenis.

Vloeken. Bevelen. Klappen. De Blockältester en zijn beulen drijven ons naakt bijeen in de Tagesraum, kantoortje van zeven bij vier.

(Ik moet vooral zien dat ik aan lucht kom, nog even. Dat ik mijn kaart niet kraak. Dat ik ze niet verlies in de drukte van onze opeengepakte lichamen. Anders ben ik sowieso dood).

Voor de deur van onze barak staat een SS’er. Rechts van hem de Blockältester. Links de kwartiermeester.

Helemaal bloot moeten we naar buiten, de kou in. Kaart afgeven aan de SS’er. Eén blik van hem beslist nu over ons leven en onze dood. Hij bekijkt ons, geeft onze kaart door aan de SS’er links of de SS’r rechts achter hem.

De volgende. Vijftig man per minuut. Duizenden op één middag.

Met Theo en de anderen kom ik terug in onze barak. We kunnen ons weer aankleden. Ons lot is bezegeld, eens te meer. Alleen weten we zelf nog niet hoe. In de andere barakken gaan de selecties nog de hele middag door. Voor ons is het wachten. Hier is geen winnend lot.

SS’er links: de dood in de verbrandingsoven.
SS’er rechts: nog even voort lijden in de horror.

In afwachting besluit onze Blockältester om toch al maar de soep te bedelen. Soep? Als ik mijn portie laat passeren en ik sta niet op de dodenlijst, dan verminder ik zelf mijn overlevingskansen. Soep dus. De eerste schep moet ik mijden. De eerste soeplepels zijn veel te dun dan liever de bodem van de ketel. Daaruit heb ik een kans op stukjes patat en die schuif ik in mijn zakken: Voor Theo.

In het kamp gaat het gerucht dat de nazi’s al weten wie en wie niet. Dat ze de geselecteerden een dubbele portie geven. Ik krijg een enkele portie. Theo en de anderen ook. Eén portie. Godzijdank. Wie dank je, zeg je? Er zijn er hier die bidden tot god. Die hem danken dat ze ook deze selectie weer overleefd hebben. Ik bid allang niet meer. Veel zin om god mijn soep in zijn smoel te kotsen.

Maar ik slik ze door, mijn klotesoep. Ik probeer zelf mijn eigen god te zijn. Ik probeer vooral de mens in mezelf overeind te houden. Het lukt me steeds minder. Theo, de anderen en ik we leven nauwelijks nog. Vooral geen beesten worden. Vooral die gamel niet uitlikken. Vooral niet op handen en voeten gaan kruipen. Dat willen ze nu net. Dat we onder-mensen worden. Dat we alle menselijkheid in ons laten varen. Dat we ons zelf helemaal laten dood gaan. Dat we plaats maken voor nieuwe ‘werktuigen’. Nooit. Never. Jamais. Niemals!

'Kop op, Theo.'
'Kop op, kameraad.'
'Slaap je?'

'De Nalatenschap’. Roman.
Copyright: Stef Vancaeneghem.
(Hoewel 'De Nalatenschap’ gebaseerd is op historische feiten en authentiek bronnenmateriaal, gaat het hier om een literaire interpretatie. Verantwoording van de bronnen cfr.9.08.2008)