04 september 2008

BEAU MONDE

ARMAND DEMEULEMEESTER DIT LEVEN VOORBIJ











Met Jan Demeuleester en zijn zoon Simon wandel ik door de wondere wereld van hun vader en grootvader Armand. Verrukking voor tijdloze kunst. Dankbare herinnering aan onze onvergankelijke vriendschap. Lachbuien. Ronse in anekdotes. Gezelligheid op zolder, in zijn atelier aan de Wittentak. Pannenkoeken met veel bruine suiker. En samen een West-Vleteren van de paters. Armand bezoeken was een zonnebank voor het hart.

Voor een roman wou ik werk van hem op de cover. Armand hield in zijn atelier veertig schilderijen voor me klaar waaruit ik er dan een kiezen zou voor het boek.

Armand: ‘Ik weet het al maar ik verklap het je niet.'

We kwamen exact op hetzelfde werk uit: L’on ne voit bien qu’avec le coeur.

Een al te mercantiele uitgever stak er tenslotte wat voor.
De kaft van de tederheid werd...een schabouwelijke variante op Edward Hopper.

*

Jan: ‘Geen dag gaat er voorbij of er schiet een zin van hem door mijn kop. Vooral bij het schilderen.'

‘Ge maakt er weer een sauske van’
‘’t Is precies pap’.
‘Ge hebt het dood geschilderd’.
‘Ge moet een lijn duwen en loslaten.’
‘Zo legt ge er gevoel in.’

'Mijn vader leefde als kind in een milieu van kloefkappers, molenaars en paardenhandelaars. Hij leed er onder dat hij was opgegroeid in de ruwe boerenwereld. Zijn vader pachtte de boerderij van de broeders, achter de huidige Saint-Sébastien. Vaak vertelde hij ons de verhalen achter al de smoelwerken die hij schilderde. De verdwenen werelden van de huisjes achter Sint-Hermes. Met onder de stoof s’ochtends: zes paar kousen, voor zeven kinderen.'

‘De zevende had pech en moest het die dag dan maar stellen met stro in zijn kloefkes’.

En die grote familie, zes kinderen muzikanten in de fanfare van den Tap. Als ze samen repeteerden, stond niet alleen hun piepklein huisje maar de hele buurt op stelten. Het geeft als werk van Armand: ‘Kermis in de hel’.

En zijn ‘Madame X en Madame Z’?

Jan: 'Hij lachte dwars door de schone schijn van het leven en de mensen heen. Hij zag dat alles, schilderde het in vier strepen en alle kleuren.'

'Ik dacht, ik moet hiervan loskomen.
Ik moet mijn eigen weg opgaan.
Ik kan daar niet blijven aan hangen.’

*

‘Toen ik begon te schilderen rond mijn achttiende, spraken we daar weinig over. Maar dat hij er blij mee was, voelde ik wel. Ik schilderde dronkaards, muzikanten, baroptredens, filmfragmenten. Heel andere werelden dan de zijne.'

‘Ik ben content dat ge zo koppig zijt’, lachte hij me toe.

'Het impliceerde natuurlijk ook dat ik niet echt deed wat hij van me verwachtte. Na dertien stielen vond ik mijn weg naar een voltijds bestaan voor de kunst.

…De laatste weken van zijn leven ben ik heel dicht bij hem gekomen. Bij mijn pa als mens en als kunstenaar…’














'Zijn religieus aanvoelen was meer een transcendentie. Datgene wat ook atheïstische kunstenaars in hun werk leggen.'

'Misschien is hij wat te lang blijven hangen aan die eerste Via Crucis. Het heeft veel van hem gevergd. Twee, drie jaar lang. Ook al omdat hij toen ziek was. Maar altijd en overal zocht hij naar het schone achter het mysterie.'

'Hij zei ons: misschien wordt het na mijn dood toch nog iets helemaal anders dan wat ik denk dat het wordt.'

'Salomé en het hoofd van Johannes.'
Of zijn Genesis, bijvoorbeeld.
Dat vind ik onovertroffen.’

Kleinzoon Simon: ‘Subliem gewoon.'

Jan: ‘Ik weet niet of ze hem daarop hebben vastgepind. Of het hem heeft afgeremd. Zijn werk overstijgt volgens mij echter veruit dat religieuze. Op een bepaald moment zag het er echt naar uit dat zijn hele werk zou getoond worden in Het Paleis van Schone Kunsten. Dat is dan op het nippertje toch niet doorgegaan. Hebben daar invloeden meegespeeld? Engdenkende tegenstand achter de schermen? Ik weet het niet. Wat ik weet, is dat hij daaronder heeft geleden.’

‘Hij keek geweldig op naar mensen met grote eruditie. Naar zijn vriend Albert Cambier. Naar René Huyghe van de Académie Française. Naar Chabot en al die anderen die hem altijd dwars door alle trends heen zijn blijven steunen. Zijn meesters heetten Kirchner, Max Beckman, Otto Dix. Mensen die geleden hadden onder de Grote Oorlog.’

‘Als Ronsenaar voelde hij zich noch miskend noch verbitterd. Hij heeft hier hele mooie exposities gehad. En nu postuum ook weer nog. Er hangt werk van hem in het stadhuis, in de Sint-Hermes. Daar was hij blij mee. Al in 1969 kreeg hij de prijs van De Stad Ronse. Hij stak er dan ook met kop en schouders bovenuit. Zo lang het fysiek ging is mijn vader altijd blijven voort schilderen. Zijn laatste werk hangt bij ons ma. ‘De weg naar huis’ vind ik een van zijn mooiste.'

En dat ‘Tragisch Echtpaar’ daar…



‘Ik kan het niet laten om er mijn ouders in te zien. Ofschoon ze helemaal geen tragisch maar wel een gelukkig echtpaar waren. Dat is weer zo’n knipoog van mijn vader doorheen zijn werk. Hij verschuilt zich wat achter ons ma. Maar ondertussen heeft hij wel alles goed bekeken.'

De wereld.
De hemel.
De hel.
En alles wat er tussen zit.
*

‘Eerst ging ik zelf helemaal zijn richting op. Ik begon met stillevens. Ik schilderde een ‘kaboes’ en een pot. Dan, gaandeweg kwam ik er helemaal los van. Ik woon nu in Tunesië. Maar ik heb nog veel vrienden en banden hier in Ronse. Ik logeer nu nog even bij mijn vriend Dieter Limbourg. Eerstdaags vieren we met zijn allen in familiekring ons ma haar verjaardag. Dan vertrek ik weer.'

'Wat ik in Tunesië zoek?
De luminositeit. Het licht.’

Armand Demeulemeester. Tussen figuratie en abstractie. Nog tot 28 september. Brouwerij, Galerij Uutvercoren en Atelier Kapellestraat. Info: cultuur@ronse.be en Dienst Cultuur (055. 23 28.01)

Jan Demeulemeester:
www.jandemeulemeester.com

(Copyright tekst en foto’s: Stef Vancaeneghem).