23 juni 2008

GRAFFITI



Het bestaan en de ontwikkeling van het individu kunnen alleen maar goed verlopen als er sprake is van een open samenleving. Dat thema werkt de Oostenrijkse Filosoof Karl Popper (1902-1945) uit in zijn sleutelwerk ‘De open samenleving en haar vijanden’. Volgens Popper is de maatschappij zo complex, dat een alles omvattend systeem de doodsteek betekent voor vrijheid en democratie. De ideale staat van Plato, de gesloten samenleving van Hegel, de beheersbare maatschappij van Marx staan daarom volgens hem haaks op het idee van een open democratie. De machthebbers die bijvoorbeeld Plato voor ogen had, wilden tot in detail de samenleving besturen. Uitsluiting van de andersdenkenden is volgens Popper inherent aan deze houding.

Popper was van origine eigenlijk geen politiek filosoof maar een wetenschapstheoreticus. In 1943 publiceerde hij ‘Logik der Forschung’ waarin hij zijn beroemd geworden falsificatieprincipe introduceerde. Kennis moet groeien en kan niet plaatshebben door theorieën klakkeloos aan te nemen, maar door ze juist aan een kritische onteding bloot te stellen. Dat geldt, stelt Popper, niet alleen voor de wetenschap maar ook voor de samenleving. Het vasthouden aan principes waar niet aan getornd mag worden, draagt volgens hem alle kenmerken in zich van een gesloten samenleving. Kritiek wordt dan niet geduld en vooruitgang wordt geremd.

Een samenleving waar integendeel de problemen kritisch worden bekeken, is een samenleving die zich ontwikkelt. Onzekerheid is een resultaat hiervan, maar dit is de prijs die moet betaald worden. Zodra een of andere gelukzaligheidstheorie wordt geponeerd, bestaat de kans dat een deel van de doelgroep zich tegen de politiek keert doordat de theorie gericht is op het collectief en niet op het individu. De nadruk in een open samenleving moet volgens Popper liggen op de burgerlijke vrijheid. Het belang van het individu mag niet ondergschikt worden gemaakt aan dat van de staat. De samenleving moet een open verloop en geen gesloten wensbeeld kennen. Burgers moeten vrij en kritisch kunnen discussiëren over alles.

*



Als dertienjarige schrijft Friedrich Nietzsche (1844-1900) zijn eerste filosofisch geschrift over het ontstaan van de duivel. De strekking ervan is: God denkt zichzelf. Dit kan God alleen als hij zich zijn tegendeel voorstelt. Zo laat Nietzsche het kwaad zijn oorsprong nemen in God. Wanneer hij in 1887 zijn definitieve geschrift over de herkomst, waarde en functie van de moraal schrijft, ‘De genealogie van de moraal’, memoreert hij dit begin van zijn filosofische denken aldus: ‘Feitelijk werd ik reeds als knaap van dertien geobsedeerd door het probleem van de oorsprong van het kwaad: ik wijdde er mijn eerste filosofische schrijfoefeningen aan. Ik gunde, zoals ook rechtvaardig is, God de eer en maakte hem tot vader van het kwaad.’

*



In hoeverre bestaat rechtvaardigheid? En wat moeten we doen om rechtvaardigheid te bewerkstelligen? Twee antwoorden waarop de Amerikaanse filosoof John Rawls (1921-2004) geen bevredigend antwoord vindt. Daarom ontwerpt hij in zijn hoofdwerk ‘A Theory of Justice’ een eigen filosofie die aansluit bij Kant, Rousseau en Locke. Rawls vindt dat iedereen evenveel recht op een rechtvaardige behandeling verdient. De hoeveelheid rechtvaardigheid die iemand krijgt, moet niet afhankelijk zijn van zijn toevallige sociale of fysieke positie.

Om tot een rechtvaardige verdeling van welvaart en rechten te komen, gebruikt Rawls zijn gedachte-experiment ‘the veil of ignorance’ (de sluier van onwetendheid). Hierbij verplaats je je als mens naar het begin waarin we allemaal gelijk zijn. We hebben geen kennis van geslacht, huidskleur, afkomst of geschiedenis. Het enige wat we zeker weten is dat we moeten eten, drinken en onderdak zoeken. De menselijke natuur in acht nemende, zijn zaken zoals naastenliefde in die natuurlijke toestand echter ver te zoeken. Wil er dus een aanzet gemaakt worden voor grote projecten, dan is samenwerking onontbeerlijk.

Rawls formuleert daarom twee doelstellingen waaraan een samenleving moet voldoen. Ten eerste heeft iedereen recht op een groot aantal basisvrijheden. Met dit als fundament, kunnen mensen dan naar eigen inzicht excelleren. Daardoor kunnen de minder bedeelden dan weer mee kunnen profiteren van diegenen die zich hoger op de ladder hebben weten te werken. Middels deze twee principes is volgens Rawls rechtvaardigheid mogelijk in een complexe samenleving. Het behelst wel dat er niet mag worden getornd aan de basisvrijheden. Dit zou het fundament onder een rechtvaardige samenleving wegtrekken.

Rawl’s theorie draagt dan misschien wel kenmerken in zich van zowel socialisme, liberalisme als van de christen-democratie, ze valt niet echt te plaatsen binnen politiek-filosofische stromingen. Misschien kent ze daarom zo’n overweldigend succes. Zeer tot verbazing van Rawls zelf overigens. Die had verwacht dat slechts een handvol bekenden de moeite zou nemen om zijn lijvige opus magnum te lezen. Toen dat wereldwijd wél massaal het geval was, hield hij zich ver van elke recuperatiepoging.

Illustraties: ‘Friedrich Nietzsche and the three metamorphoses’. Werner Horvath.
‘Sir Karl Raimund Popper’. Milan C. Mircovic.‘John Rawls'. Watercolor by Mardy Rwals.