08 maart 2007

STERRENKIJKER

3.

‘Met zo’n naam moet je – doch dit terzijde – geen schrijver worden, maar een melkronde beginnen, of iedere week een klassieker winnen bij wielertoeristen van het Meetjesland, ik zeg maar wat.’

Aldus krijg ik van de door mij bewonderde Herman F.M. Brusselmans mijn weinig benijdenswaardige stek in ‘De Geschiedenis van de Wereldroman.’

‘Bal Masqué’, mijn pas verschenen tweede roman, is zo te lezen een ontzaglijke vod, een afgrijselijk gedrocht dat volgens de Mooie Jonge God der Vlaamse Letteren, tegelijk boekenrecensent van De Morgen, ‘in de likkende vlammen’ dient te worden gedropt.

Als toekomstig melkboer ben ik nog geen beetje van mijn melk. Een publieke boekverbranding – in onvervalste inquisitiestijl – en dat in je progressieve lijfkrant nog wel, het is niet alledaags.

Pijnlijker is, veel meer nog dan het dodelijk smalende hoongelach van de collega’s op de eigenste krant, vooral het besef dat de onnavolgbare auteur van ‘De man die werk vond’ met zijn genadeloze kritiek helemaal raak zit.

Ik weet al dat ik deze roman veel te haastig heb geschreven. Geforceerd op zoek als ik was naar de snelle opvolger voor mijn debuut. Zonder schrijfplan. Zonder afstand. Zonder incubatie. Overgeleverd aan de druk om de bescheiden doch welwillende respons op mijn debuut te beantwoorden met een tweede roman.

Wie zijn gat verbrandt, moet op de blaren zitten. Schrijven is een gevaarlijke bezigheid. Je kan je gemakkelijk aan je eigen boeken verbranden, zo te zien.

Dwars doorheen de pure taalkunst, de virtuoze vondsten, de heerlijk overdrijvende vormen, de schitterende schrijfroes van de razendsnel opgang makende Brusselmans wil ik echter vooral lezen wat er staat. En wat er staat klopt. Helaas en tot mijn schande.

Ik weet al dat mijn sleutelroman over de Wetstraat niet echt werkt, dat ik deerlijk mislukt ben in mijn opzet. Het heeft geen zin nu op de pianist te gaan schieten. Ik heb veel te weinig afstand genomen van de tien jaar Wetstraatjournalistiek uit mijn vorige bestaan waarin ik mijn broer en fotograaf heb zien doodgaan.

Het was allemaal veel te recent. Het zat nog te dicht op de wanhoop. De koleire was te groot. Ik wou al dat verdriet van me afschrijven. Ik wou de hypocrisie, het gekonkelfoes en de arrangementen doorprikken. Ik schreef wild om me heen. Ik doorprikte hooguit mijn eigen illusie, troostte alleen mezelf. Op de slechtst denkbare manier.

Tot overmaat van ramp schreef ik een donkere roman, in het zo al snel verzurende Vlaanderen. Een boek dat om de juiste redenen wordt gekraakt, om de foute wordt gelezen. Zie je wel, de Wetstraat deugt niet. Ik bedoelde het als een scherpe ontmaskering van schone schijn. Het werd alleen een krampachtige karikatuur. Ik draag hooguit wat bij tot het doemdenken en de antipolitiek.

Een tijd loop ik met de idee om Brusselmans op te zoeken, in rennerstenue. Hem met de glimlach een krat Stabilac te leveren. Doch er dient te worden voortgemolken.

Julien Weverbergh heeft Manteau verlaten, Houtekiet opgericht en een aantal auteurs van de Manteaustal meegenomen. Ruyslinck, Geeraerts en Vandeloo zijn gebleven. De nieuwe Manteau-directeur zit met een probleem van vergrijzing. Er moeten voldoende jonge auteurs zijn die de positie van ‘topauteur’ kunnen overnemen.

Alvast niet met een boek als Bal Masqué dus.

‘Een vermomde autobiografie’ schrijft Jos Borré erover in dezelfde Morgen waarin Brusselmans me die dag publiekelijk verbrandt. Borré heeft ooit voor Spectator geschreven. Hij meent in Bal Masqué een hoop figuren te herkennen die hij zelf nog als literair medewerker voor het blad op de redactie drie hoog aan de Brusselse Koningstraat heeft gecotoyeerd. Ook hij zit raak.

‘Bal Masqué is afgeschreven van een niet gestructureerde maar wel zeer herkenbare werkelijkheid’, schrijft Borré.

‘Afwisselend grappig, kies en cynisch geschreven. De auteur heeft knap leren schrijven maar deze keer te weinig afstand genomen van zijn persoonljke ervaringswereld. Zijn getuigenis is te zeer beïnvloed door persoonlijke verbittering om ofwel als aanklacht te functioneren ofwel een roman over Belgische politieke zeden te kunnen heden. De politieke bollebozen en ministeriële lakeien zullen alleen door insiders herkend worden. En de verontwaardiging over wat ze allemaal uitspoken is zeer duidelijk die van de auteur zelf.’

Wat moet je na dergelijke kritiek, als je zelf wel weet dat het allemaal klopt? Een velo kopen. Dat is het wat ik doe. Mijn eerste beklimming van de oude Kwaremont doet me, de tong op het stuur, uitkijken naar een over te nemen melkronde.

Na twee romans, alles bijeen welgeteld tweehonderdvijftig gepubliceerde velletjes, zit mijn schrijversbestaan er al op.

‘Sterrenkijker’. Vermomde autobiografie. Copyright Stef Vancaeneghem.