06 maart 2007

DE BENIEUWDE RONSENAAR (92)

HONDERD JAAR MINZAAMHEID

DOOR OMER PEVENAEGE


Het hoofdartikel van het tijdschrift, dat ik op de afdeling radiologie hier in de kliniek op Hogerlucht vanop mijn bed in ’t voorbijrijden tersluiks had weten mee te grissen, handelde over de 100ste verjaardag van de Engelse koningin-moeder, in augustus 2000, alstublieft! Mijn vooruitzicht om de verveling te verdrijven, al was het dan met de dubbelwandige artikels over de bekende Vlamingen en andere uit de boekskes, kwam hiermee voortijdig aan zijn einde. Ik mikte het vod dan ook de vuilnisemmer in, en miste maar net. Gelukkig was die gewichtige hoofdverpleegster vandaag niet van dienst, want anders zou mij dat weer een preek opgeleverd hebben over hoe de alcohol de co-ordinatie tussen waarneming en motoriek hopeloos kan aantasten. Er zat dus niets anders op dan maar weer naar het plafond te staren, waar een spinnetje in de hoek boven de deur al enkele dagen ingewikkelde patronen bij elkaar aan het weven was. Van Madame Tembuyse had ik noch altijd niets gehoord, en zelf bellen durfde ik niet! En aan de maten van de zondag voormiddag bij Liban in café “Het Centrum” had ik verboden mij ooit in de kliniek te komen opzoeken na mijn laatste visite bij wijlen onze seniele vriend Nestie Van Cauwenberghe. Dat magere, verkrampte lijf en de lege, angstige blik in zijn ogen hadden mij toen bijkans 14 dagen lang nachtmerries bezorgd! Nest was 83 geworden, maar had het laatste jaar begot zelf niet eens meer geweten dat hij noch leefde. Nee, dan liever gelijk de Engelse koninginnemoeder, of moederkoningin, of hoe heet ge dat? Maar ja, wat had dat mens eigenlijk van haar hele leven anders moeten doen dan in koetsen rondgereden worden en beminnig glimlachen, wuiven en handjes schudden? Als ge dan al geen 100 jaar wordt! En ik kan ook niet geloven dat ze zich ooit zorgen heeft moeten maken omdat ze aan het einde van haar pensioentje noch een stuk maand overhield… Is het Uw trouwens ook opgevallen hoe er de laatste jaren meer en meer honderdjarigen zijn? En gek genoeg, hoe meer er zijn, hoe minder spel er noch van gemaakt wordt! Als ge zelf niet meer in staat zijt om iets te organiseren kunt ge op U kin kloppen. En wilt ge U tinnen talloor met ingebouwde handtekening van Albert en Paola, dan moet ge maar zien dat ge die op het Stadhuis zelf gaat halen op de dienst Bevolking, want daarvoor wordt de Burgemeester niet meer gederangeerd. Ge moet gedomme vandaag al de oudste van België zijn, of toch tenminste de top 10 halen, wilt ge noch eens in de gazet staan. Het lijkt wel of ook hier de fameuze wet van vraag en aanbod bepaalt of ge in de prijzen valt. Want een koppel dat 50 jaar getrouwd is, dat krijgt wel noch een foto in de gazet. Uw kent dat wel: het oude paar, de man in zijn zondagse kostuum maar met geruite sloefen aan zijn voeten en het bekende tinnen bord in de aanslag, de vrouw met een verse permanante en een boekee schone bloemen op schoot - omringd van hun kinderen en kleinkinderen met een ongelovige blik in de ogen, als wisten zij al van op voorhand dat ze zelf nooit zover zullen geraken. Niet omdat ze niet lang genoeg zullen leven, maar wel omdat er tegenwoordig zoveel gescheiden wordt, dat een Gouden Jubilee schaarser wordt dan een eeuweling! Maar ik wijk af… Vroeger was een 100-jarige reden voor een groot feest, waarbij de hele gebuurte werd betrokken! Zo herinner ik mij noch goed de viering die het Spillegrem in 1938 voor de 100-jarige Clémenske Vuije had georganiseerd! Daar was wekenlang op voorhand al aan begonnen, met de rondgang om aan de nodige censkes te komen. En iedereen gaf, zelfs Prudence Bok die het met negen kinderen en haar Staf op de dop toch echt niet breed moest hebben. Pas op, al met al nam het organiserend commiteit toch wel een zeker risico, want ge wist maar nooit dat het feest varken het op het laatste moment toch noch zou laten afweten!... En alle vrouwen en meisjes vlochten dagenlang kleurige slingers aanéén van papieren bloemen die ze eerst zelf bijeengeknipt hadden. Die werden vervolgens in de zaal van Mongkie Cateele, gezegd Congo van wege dat hij in onze toen malige kolonie zijn start kapitaal bijéén gespaard had, opgehangen. En ’s morgens, in alle vroegte, hingen de naaste geburen een triomfboog boven haar voordeur met een kleurige pancarte waarop: “Hulde aan onze 100-jarige jubbilaris!” Voor de gelegenheid werd Clémenske dan door een paar geburinnen onder handen genomen: met geurige zeep gewassen, in haar zondagse rok gehesen, haar zwarte muts tegen het afwaaien met een feestelijke strik onder haar kin op het hoofd gebonden. Daar kwam de buurtfanfare al aan gemarcheerd, met de wijkburgemeester van het Spillegrem, Achiel Donder, voorop, en al het klein grut uit de wijk er achter aan! Het menske werd met zetel en al door een aantal potige gebuurs naar buiten gedragen en op de klaarstaande kar gehesen. En willen of niet, die kar reed de hele gebuurte af en alle mensen kwamen voor de gelegenheid buiten en juichten hartelijk toe. De triomftocht eindigde voor Mongkie’s portaal, waar Clémenske met haar meubel terug afgeladen werd. Daarbij kwam het bijna tot een spijtig accident toen Polie Pluvier, die de hele weg lang dankbaar de op de kar voorhanden jenever had naar binnen geslagen, hem misstapte en de zetel vervaarlijk slagzij begon te maken. Het ergste kon daarbij ter nauwer nood worden vermeden. De hele zaal was ondertussen afgeladen vol gelopen en op het podium zaten de mannen van het orkest klaar om, van zodra ze Clémenske in haar zetel boven de hoofden uit zouden zien komen aanschommelen, een vrolijke polka in te zetten. Zo kon de jubilaresse dan eindelijk van de echte Burgemeester het Koninklijke bord en de bij behorende bloemen in ontvangst nemen, voor de gelegenheid een krans met purpere chrysanthemen. Pas op, zoekt daar geen verborgen boodschap in - het liep toevallig gewoon tegen Allerheiligen en het stad had genomen wat voor handen was. En toen kon het feest pas echt beginnen. Clémenske werd uit veiligheids overwegingen in haar zetel naast de dirigent op het podium geplaatst, vanwaar ze het uitgelaten vreugdegewoel zonder gevaar voor haar oude leden kon gadeslaan. Mongkie had binnen reikafstand een fles Elixir d’Anvers, haar favoriete drank, op een tafeltje klaargezet. Jong en oud dooreen nam nu de dansvloer in en zou die pas in de vroege uurtjes weer vrijgeven, als iedereen te moe of te zat was om noch voort te doen. Of als het orkest het om dezelfde redenen zelf voor bekeken hield. De gelegenheidsgarçons ploegden met bezwete gezichten op goed geluk hun weg door de danslustigen, hun met schuimende pinten volgeladen plateau hoog boven de hoofden. Tegen één uur ’s nachts kwamen twee champetters binnen gevallen, zogezegd omdat er geburen tegen het lawaai hadden gereclameerd, wat uiteraard niet mogelijk was, want iedereen zat hier! Mongkie wist echter waar het kalf gebonden lag en manoeuvreerde hen discreet naar zijn toog, waar hij ze af en toe van nieuwe pinten voorzag. Die zou hij morgen in zijn rekening bij het feestcommiteit verwerken in de post “Allerhande schade en andere”. Tegen zes uur in de morgen hielpen de laatste vierders die noch alleen op hun benen konden staan, de andere, die dat niet meer konden, de zaal uit, want als Congo zijn keerborstel bovenhaalde, kont ge beter U biezen pakken. Zo kon Mongkie eindelijk beginnen de stoelen op de tafels te zetten. Het duurde even voordat hij het lage geronk achter zijn rug waarnam. Waarna hij moeite moest doen om de herkomst ervan te localiseren, want de lichten op de scène waren gedoofd nadat de muzikanten hadden afgehaakt. Midden op het podium, omringd door de lege of halflege glazen die het orkest had achtergelaten, zat Clémenske met wijd open, tandenloze mond, zalig onderuit gezakt in haar zetel en genoot de luidruchtige slaap der rechtvaardigen. De lege fles Elixir hield ze noch zorgvuldig tegen haar borst geklemd.

Pevenaege Omer