05 januari 2007

VADER DAG
















126. Ze ligt hier voor me te glimmen op mijn schrijftafel. In een perzik doosje. Met erop, in Gutenbergse letters:

Schutz Marke
GUNTHER WAGNER
Hannover und Wien.


Exact dezelfde Pelikan die ik in je schrijfkamer heb weten liggen. Glanzend groen, in de buikholte van je koperen pennenhouder. Fijn zwart gestreept. Pure magie. Met de hand gefabriceerd. Zorgvuldig. Grondig gepolijst. Geduldig.

Volgens Herr Wagner garandeert dit de pen een grote elasticiteit. Souplesse in de geschriften. Dit is wat ik hebben moet.

Ik zie je er mee zitten schrijven, op je kaki plooistoeltje in het midden van nergens. Moleskine-schriften vol gezwollen pathos. Aan je gammele tafel, in de zoemende boomgaard van de Argentijnse Estanca. Op je kop je Stetson & Sons. Established in 1865.

(Vraag je niet af hoe ik dat zo goed weet: staat op het leder van de Stetson-pet die ik opzet, als je afwezigheid me te zwaar valt. Me wegstoppend achter mijn opgestoken kraag, op de vlucht voor het Tantalusverlangen naar jou.)

‘Los instrumentos Pelikan son fabricados con maximo cuidado y montados a mano.’

127. Uitgerekend vandaag schenkt je lieve dochter me een Lamy.

‘No design writes better’.

Ze weet dat ik een pennenfreak ben. Voelt vooral wat ons bindt, wat mij tot schrijven drijft. Ik je benjamin, zij je oorlogsdochter. Geboren Paimpolaise. Vluchtjaar ’40. Appellation Exodus Controlée.

We zijn er later nog samen teruggegaan, naar Bretagne. Met mama. Bij meneer en madame Libouban die er de hele familie herbergden, aan de waterkant. Dinard, l’île de Bréhat. Ik zocht je daar tussen messcherpe rotsen, met duizend meeuwen als hoogst onbetrouwbare gidsen.

Ik zocht je schaduw in het grote vluchthuis. Jij, réfugié Belge, ik écorché vif. Jij, niet meer wetend wat deze wereldbrand brengen zou. Een nieuw kind voor mama alvast. Een dochtertje, tussen je krijsend nest vol blauwvoeten. Storm op zee en in mijn jongenshart. Opwaaiende zomerzorgen.

Ik, je nazaat op de rotsen. Me eindeloos vergapend aan deze schuimende Bretonse zee. Niet wetend wat me overkwam, wat het leven me zonder je hand op mijn schouder brengen zou. Bretonse falaises alvast, vol melancholie. Doch vanavond Crêpe Suzette.

128. Ze schenkt me de Lamy, ik toon haar vragend mijn vers verworven Pelikan. Ze slikt haar emotie door, stelt me gerust. Neen, mijn jongensdroom was géén illusie. Mijn geheugen heeft me niet bedrogen. Jij bezat wel degelijk zo’n groen gestreept kleinood. Niet vruchteloos heb ik een halve eeuw naar dit buitensporig juweeltje verlangd.

Samen hebben je kleinkinderen voor het steunfonds gezorgd dat hun ouwe helpen zou om zijn verbeten zoektocht naar jou voort te zetten. Want geef toe, je mikte je Patagonische pastiches wel met met erg dure materialen op je ruitjesschriften. Geen goedkope opdracht om je schrijvend op de hielen te blijven. Het beste schrijfgerief was niet goed genoeg. Dopje van achttien karaat, waar was dit voor nodig? Om de stinkdieren in Patagonië te beschrijven in krampachtige krabbels? Tja, de pennen maken de geleerden niet. Sorry, ouwe.

129. Ik zocht ze overal, je pen. Geen evidente taak, in deze virtuele schrijftijd die evenzeer straal aan jou voorbijgaat als Iskariot aan Hemelse poorten.

Na een lange speurtocht (bijna gaf ik het op) vond ik ze simpelweg bij vriendelijke mensen hier in eigen stad: bovenaan de straat nog wel waar nog steeds je huis staat. Op de weg die ik twaalf jaar nam naar de school: waar ik op proclamaties vruchteloos naar je zocht.

Meteen hadden ze het door, dat ik geen toevallige koper was. Het allerlaatste exemplaar, verduidelijkten ze me. Wordt alleen nog gevraagd door zonderlingen van mijn slag.

Voortaan schrijf ik dus met de remake van je schrijfjuweel. De originele, die waarrond je je wijsvinger krulde aan zilveren rivieren in de pampa, is vergleden in de glooiingen van verhuizingen. In de ravijnen van de tijd. Doch schrijven blijft voor ons een bezetenheid van dag en nacht, papa.

Tour de Trance: ‘Zijn Pontiac stond stil, zijn Pelikan schreef voort.’

Voorlopig gluur ik er alleen nog maar naar. Nu en dan weg geilend van mijn scherm met berichten van buiten. Begerig. Als een kind naar de naderende ijskar van La Renommée. Mij verwonderen doe ik, om het bijhorend sierlijke inktpotje.

Köningsblau.
Füllhaltertinte: 4001.
Gezetzlich Geschützt Brevete.
Original Etikett aus dem Jahre 1897.


Straks ga ik ervoor, schrijf ik ermee. Zesenvijftig jaar na je dood. Eerst nog wat voort verlangen. Naar tijdloze schoonheid.

130. Zoals in dit koninklijk gedicht.

De dingen die voorbij zijn, blijven rustig verderleven,
sereen, omdat ze niet meer zo acuut
en niet meer slechts zo heel heel even
moeten gebeuren van minuut tot minuut.

Zo ging mijn vader, sinds hij stierf
ook in mijn dromen al een paar keer dood, maar trager,
er niet de tijd voor nemend, maar een eeuwigheid,
en leeft hij toch nog verder, verder en wat vager.

Hij zegt niets meer, hij is een sfeer, mijn vader,
van ouwe woorden, het woord ‘altegader’,
het woord ‘gelaat’ en ‘schoot’ (van ons gezin) en ‘schoon’.

Zo rustig wil ik ook wel sterven, een keer of zes, zeven
in de dromen van mijn zoon.
Tot ik gewoon blijf leven.


Ja, ik weet het. Jij kickte op Stéphane Mallarmé, op Gezelle Gwiedo. Ik op Minne Richard. En op de Coninck, auteur van dit gedicht. Bijna gaat het over jou. Benijden doe ik hem, de Coninck. Om die gemiste sfeer. Om de woorden die jij me niet gaf.
Om dat ‘altegader’.

De ene Schepper gunde de andere geen rustig sterven. Hij stuikte neer, net als jij. In een straat van Lissabon. Of was het Barcelona, sla me dood.
Dood en dichter bij jou.

‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.