20 februari 2012

DE RECONSTRUCTIE

7.

Ronse flappert in alle vlaggen en blinkt uit alle vitrines. In de straten hebben ze strepen getrokken. Die invasie van zebrapaden is het eerste wat je opvalt als je met je kartonnen doos voorbij de Waetsbrugge uit de trein stapt van Melchtal waar je gisteren nog in een teleferiek hebt zitten wegdromen bij Edelweiss onder je bengelende bottinen.

Aan de Saint-Sébastien staat een zwarte Pontiac met erin een stralende Jacqueline Anquetil. Het lenige lijf gegoten in luipaard van Le Printemps. Naaldhakken als stelten, goudgekrulde haarlokken en rood de kleur van haar lippen. Volgens de geruchten in het Bruulpark is haar Maître Jacques bij wijze van verkenning met André Darrigade tegen de verraderlijke winden aan het beuken op de Quatre Vents.

In een later leven zal Rik Van Looy je vertellen wat hem die wereldtitel in Ronse eigenlijk echt heeft gekost. Niet, zoals de legende het wil, de ontrouw van Beheyt. Wel de constante genadeloze aanvallen van de Franse wielergod in de finale. De jacht op Anquetil heeft De Keizer Van Herentals de benen en hoger afgesneden. Anquetil heeft in die dagen het charisma van een reep Chocolat Jacques: hem negeren kan niet. Bovendien weet elke Ronsenaar die ooit op een koersvelo heeft gezeten dat je ‘den Boulevaar Glorieux’ nooit onderschatten mag voor een eindspurt.

Van Jacques gesproken, politieman Raymond Vandeputte is in die dagen de Jacques Goddet van Ronse. Alle deuren gaan voor hem open. Doen ze dat niet, dan zet hij er zijn elleboog tegen gelijk in een spurt. Monsieur Raymond is voor de koers in Ronse wat Raymond Goethals, gewezen keeper van Assa Ronse, later voor den Olympic Marseille worden zal. Iemand die alles geregeld krijgt.

Na dat bewogen WK’63 maakt hij van het criterium rond de Kliniek (met de zegebloemen als ritueel voor ‘Zeusterkie ienen-oerm’ maar dat is een ander verhaal) een vaste waarde van het wielercircus. Praat Raymond vooral nooit over Jan-Emiel Daele die als eerste Vlaamse pennenridder de omerta rond doping doorbreekt met zijn boek ‘Is de wielersport rot?' Daele, het enfant terrible van de literaire avant-garde publiceert in Humo een veelbesproken serie waarin hij de Onaantastbare Kannibaal Eddy Merckx in Italië ondervraagt over die dopingkwestie.

Raymond: ‘Wat weit diene poweit van de koerse?!! Daat hie zie gediechtsies diecht!!! En daat hier zwoagt!!! De zieveriere!!!’

Jan-Emiel Daele zal de raad van Raymond in de wind slaan. Om andere redenen dan de koleire van Raymond zal hij zichzelf dichten en zelfmoord plegen. Niet nadat hij eerst zijn al te bloedmooie echtgenote heeft neergelegd.

Raymond zal ook maar het geringste gefluister rond doping nooit willen geweten hebben. Voor hem hoort het erbij zoals de paarden op de Wellingtonrenbaan van Oostende bij Berten De Kimpe en een Ferrari Testarossa bij Laurent Fignon. De Tour de France-winnaar zal door Raymond voor megaveel geld naar Ronse worden gehaald en op het stadhuisbalkon worden geshowd als een ster. Van Fignon wordt door ‘ooggetuigen’ ook gefluisterd dat hij zoveel ‘temperament’ in zijn lijf heeft zitten in die dagen dat er na de gewonnen koers eerst nog een ommetje dient te worden gemaakt maakt naar de 'Club Eden' aan de Kruissens: om er d’hormonen te bekoelen.

Den Bietoo.
De Prinskouter.
De Fietoomies.

Het is de biotoop van Raymond Vandeputte en van zijn eerste luitenant Michel Decroix, die ooit nog motocyclettekampioen is geweest. Dat was in de tijd van Rizla Croix, het papier om uw sigaretten in te rollen. En van 'Rook Sprint', de sigaret van de kampioenen.

Raymond noemt zijn wat klein uitgevallen vriend Decroix ‘Den meiter-‘n-half’. Ze kunnen noch met, noch zonder mekaar. Dat geeft vooral machtig mooi wielerspektakel. Want uiteindelijk komt alles altijd weer goed en schreeuwt Decroix de namen van de kampioenen vanuit zijn micro over de daken van Ronse.

De Ronsenaars krijgen aldus jaar na jaar alle wielergoden aan huis geserveerd. Wereldkampioen Jempi Monseré in de kermiskoers langs de COC om de socialisten te plezieren. Na Van Looy en Anquetil alle goden van de grote Merckx-generatie die samen een vliegmachientje afhuren om in alle criteriums van Ronse tot in Brest...de grote geldpot onder mekaar te ‘regelen’. Gelijk 'L’Ange Blanc' en 'Chéri Bibi', in de catch.

Felice Gimondi en Gianni Motta zijn de voorgangers van Maurizio Fondriest(io) die weer zoveel jaren later een ander wielerverhaal van Ronse kleuren zal. En niet te vergeten Lucien Van Impe. In bollekkenstrui en met bloot gat in de pissijn van de Broeders. Aangegaapt door honderden fans en zijn Rita: ‘Maar enfin, wat is er daar nu aan te zien?’

En als iemand het weten kan van haar bolleke, dan wel zijn Rita. Voorlopig wordt de 'gestolen' wereltitel van Beheyt beschouwd als hoogverraad. Ze waren vooraf iets helemaal anders afgesproken in de 'Boucquet Roubaisien' op de Kluis. Majesteitsschennis dus.

'En surtout nen gruuten dram voor de commercie vaan Ronse’.


Want na de koers is iedereen hier sebiet weer weg. De horeca heeft hele camions vaten binnen gedaan. Die blijven nu allemaal onaangetapt staan. De vlaggen hangen net niet halfstok. Maar als het van Raymond afhangt… De Blote Pompier klampt zich vast aan de zijne (aan zijn vlag). Ronse dommelt weer in.

Een kwart eeuw zal het nu duren eer weer een wielerfeestje wordt gebouwd. Gelukkig komt er in de jaren zeventig een ander figuur de Ronsenaars wat soelaas brengen. Tavi Kloef, de Ronsiese Uilenspiegel-versie van Valère Depauw geboetseerd naar de figuur van Octaaf De Bats (ook al van aan de Kruissens) wordt van onder het stof gehaald. In de jaren dertig heeft Valère hem uit zijn pen gepuurd om de lege kassa van den ‘Toneubond’ te spijzen. De gevolgen daarvan zijn tot op vandaag niet te overzien.

Met die eerste revival van Tavi in de seventies kan Ronse zich - dan al - wat troosten voor de stiefmoedelrijke behandeling door Bruxelles Capitale. Na de taalwet van Gilson in de sixties houdt de wet Michel op de fusies van gemeenten Ronse alweer helemaal in de wurggreep. Ronse mag namelijk niet fusioneren vanwege de faciliteiten. Ronse wordt klein gehouden.

Volgens de geruchten is dat allemaal de schuld van ‘diene buuneklaker Jaan Verrauken’. ‘Le tombeur de Louvain’ zoals hij door de Ronsiese abonnees van ‘La Libre Belgique’ en Pourquoi Pas? en door de Brusselse flutkomiek Stéphane Steeman wordt genoemd. Oudenaardist Jan Verroken zou zogezegd een geheime deal hebben met de Ronsiese socialisten van de unitaire BSP-PSB (Parti Socialiste Belge).

Faciliteiten voor Ronse, prioriteiten voor Oudenaarde.

Niks of niemand vermag mythes te weerleggen. Mythe of niet, de mot zit in de mogelijkheden om Ronse te doen fusioneren. De Ronsenaars zullen alle kosten vanuit de stad zelf moeten dragen. Terwijl wat verderop een dorp voor stad speelt op de kosten van de omliggende prochies.


Het geeft wrevel en gekrenkte trots. Maar geen betere boost voor het eigengevoel dan vernedering. Wie denken ze wel dat ze zijn? Dat ze de Ronsenaars zomaar kunnen negeren en vernederen?

Zoals zo vaak in het leven zit er niks anders op dan van tegenkanting een troef te maken voor het aanscherpen van de Ronsiese weerbaarheid. Ter vrijwaring van de onnavolgbare identiteit van Ronse. ’n Stad gelek dat er gien ander ees.

'De Reconstructie'. Een digitale tijdreis door Ronse.