07 oktober 2011

BRIEFGEHEIMEN










Je vraagt me of de mensen die zondag door Ronse gaan stappen boos zijn of wa. En op wie. Je tekent monstertjes. Ghostbusters. Ninja’s. Daartussen om me te plezieren ik ken je wel: wijlen ons poesje Mimine. Je prikt een Zwarte Piet op je ‘Perforierblock’. Piet heeft een MP3 in de hand, oortjes in de kop ge zijt het niet wijs.

(‘In this pricking pad you can use pencils,
water colour, wax crayons and felt-tips’).

Je gaat voor waterverf. Je rondt randjes af met viltstiften die versmoren in de waterverf.

‘Versmoren? Wat spreek jij toch voor taal, papoe?’

Je probeert het met je kleurpotloden van Caran d’Ache die de megaklokken van Rome hier op een voorjaarsnacht in de tuin dropten. Je probeert de wasco. Je mixt materialen, je experimenteert. Je biotoop lijkt nu wel het zolderatelier van wijlen mijn maat Armand Demeulemeester bovenop de Wietentaak. Je tong zit in de krul. Zoals je ze wentelt wanneer je hier in je werptent van Quecha je Magnum aflikt. Je tekent en schrijft met je linkerhandje. Kan me best bekoren. Hasta la victoria siempre.

'Jij met dat rare spreken altijd, papoe’.

Je vraagt me of de mensen die zondag door Ronse gaan stappen boos zijn of wa. En op wie.

We zitten in het kleine schrijfhok beneden waar ik ooit mijn eerste romans tikte. Zelf hang ik boven het oude bureautje dat mijn grootvader bezigde om er de Waalse abonneebandjes van ‘De Ronsenaar’ op te frankeren.

Van Poelvoorde Adrien. Queveaucamps.
Verpoest Edgar. Peruwelz.
De Bats Damien. Blaton.
Cambier Elien. Bernissart.
Van Coppenolle Julien. Binche.

Ik lees de Humo. Niet meer wat hij was. De 'Relatiezoekertjes' in de Passe-Partout daarentegen. Jonge rondborstige schooljuf van 27 deelt billenkoek uit of beloont met heet speeluurtje.

‘Waarom lach je, papoe?’

Jij zit op het ‘pupiterke’ waarop mijn papa ook al huiswerk deed. Hebben ze me achteraf toch verteld. Volgens zuster Zenobie van de papschaule in d’ Huugstroete woonde mijn papa bij God die oneindig goed is. Links aan het haakje heb je je rugzak van het Humanistisch Verbond gehangen. Gekregen op je Lentefeest. In het schrijfblad van je lessenaartje zitten mijn halve initialen nog. Erin gekrast met mijn passer van bij Ulysse Vandenbossche. Aan de Kliene Kirke. Vijf generaties Ronsenaars in twee ouwe lessenaars.

‘Mien klien Pieterke op zijn pupiterkie’, zei bompa. Hij mocht nog niet bij God gaan inwonen. Stond op de wachtlijst. Ze moesten hier eerst nog zijn been afzetten. Van God.

Teken luchten, bomen en d' automobiels in d’Auliefantstroete.
Teken de koeve van de fabrieke. Schrijf er 1917 op.
Teken de groene camion van Edmond Depaire.

Ik tekende bompa met zijn kromme rug. Met zijn zomerse Derbypet van bij Carlier in de Wijnstroete. Ik tekende zijn stokoude helpster Gabrielle in de weer bij de kiekens. Ik tekende bompa zijn geblutste bombardon van de fanfare van den Tap. Zijn kapblok voor het hout. Zijn bijl.

Ja, waarom? Waarom is je potlood recht en niet schlom?
Teken het kapelletje hier vooraan in de tuin.
Teken de wilg. Hij treurt om Ronse.
Teken de plataan. Met in zijn stam twee peeties. Een met een lach. Een met een traan. Teken nog maar een keer Mimine.
Teken al de mensen in de straten van Ronse.
Zet er 'Tuupe' onder. Teken met je hart.

(Tu peux colorier avec des pastels.
With pencil. Mit Buntstiften).