15 september 2008

DE NALATENSCHAP

















Hoofdstuk 7.

Bij het uitbreken van de grote pest in 1348 worden de joden ervan beschuldigd de waterbronnen te hebben vergiftigd om de christelijke wereld te vernietigen. In de lente van dat jaar beginnen de eerste lynchpartijen. Het volk aanvaardt de pest dan wel als een straf van God, maar wil een zondebok op wie het zijn woede kan botvieren. Al het chagrijn dat het niet mag uiten tegen God. Als eeuwige vreemdeling is de jood het grijpklare doelwit. Eeuwenlang al haten de christenen hem als iemand die doordrenkt is van sluimerende boosaardigheid tegen alle christenen.

De beschuldiging omtrent het vergiftigen van de waterbronnnen is een antieke volksroddel die teruggaat naar de plaag van Athene. Dan al worden de Spartanen als schuldigen aangewezen voor de grote ziekte. De roddel vindt zijn weg langs de recentere epidemieën van 1320 waarvan de melaatsen de schuld krijgen. De melaatsen zouden op aandrang van de mohammedaanse koning van Granada hebben gehandeld. Dit alles in een geweldige samenzwering van de verschoppelingen om alle christenen te vernietigen. In 1322 worden overal in Frankrijk honderden melaatsen bijeengedreven en verbrand. De joden worden van hun kant zwaar gestraft met boetes en andere aanvallen.

De jood is altijd al het voorwerp van de algemene vijandigheid van de vroege katholieke kerk. Omdat de jood Christus niet als Zaligmaker heeft aanvaard en hardnekkig geweigerd heeft de nieuwe wet van het evangelie aan te nemen in plaats van de mozaïsche wet, wordt hij beschouwd als een voortdurende belediging voor de pas opgerichte Kerk. Hij is een gevaarlijk wezen dat gescheiden en apart van de christelijke gemeenschap moet worden gehouden. Dit is ook het doel van de edicten die de joden hun burgerrechten afnemen. Ze worden al meteen uitgevaardigd door de eerste concilies in de vierde eeuw, nadat de christelijke leer staatsgodsdienst is geworden.

Het antisemitisme wordt verwoord in de canonieke wet opgesteld door de concilies. In zijn tirades klaagt de heilige Johannes Chrysostomus van Antiochië de joden aan als Christusmoordenaars. De grote Kerkvader Augustinus verklaart dat de joden verschoppelingen zijn omdat zij de verlossing van Christus niet aanvaarden. De diaspora is de straf van God voor hun ongeloof.

De leerstelling dat joden tot eeuwige slavernij zijn gedoemd omdat zij de moordenaars van Christus zijn, wordt in 1205 door paus Innocentius III afgekondigd. Het brengt Thomas van Aquino tot de conclusie dat de Kerk het recht heeft hun bezittingen af te nemen, omdat zij de slaven van de Kerk zijn.

Toch weten de joden hun plaatsje in de maatschappij te behouden. Als geldschieters slagen ze erin een belangrijke rol te spelen vanwege de voortdurende geldnood van de koning. Zij worden door de gilden uitgesloten van ambachten en handel. Daardoor worden ze gedwongen tot onbeduidende handel en geldschieterij. Omdat zij toch al verdoemd zijn, mogen zij geld lenen tegen rentes van twintig percent of hoger… waarvan de koninklijke schatkist het grootste deel int. Edelen en prelaten volgen het voorbeeld van de koning. Ze vertrouwen de joden geld toe om het uit te lenen. Waarna zij zelf de meeste winst opstrijken. Maar de boosheid van het volk richt zich tegen de handelende jood. Hij is de tussenpersoon van het woekeren.

Met de komst van de inquisitie groeit de godsdienstige onverdraagzaamheid. Ze leidt ertoe dat de joden beschuldigd worden van rituele moorden. Ze worden gedwongen herkenninginsignes te dragen. Het geloof dat de joden rituele moorden begaan op christenen (zogezegd uit de drang tot herbeleving van de kruisiging van Christus) ontstaat in de twaalfde eeuw. Het ontwikkelt zich verder tot de overtuiging dat joden geheime bijeenkomsten beleggen om de hostie te ontwijden. Aangemoedigd door volkspredikers en geselbroeders ontstaat er aldus en mythe over bloed als een afspiegeling van het christelijk ritueel waarbij het bloed van Christus wordt gedronken. Joden zouden de christen kindjes ontvoeren en folteren. Ze zouden hun bloed drinken om redenen die variëren van sadisme tot hekserij. Die aanklacht over het drinken van bloed wordt op scherpe wijze door de rabbijnen weerlegd en door de paus veroordeeld. Toch zet dat verhaal zich vast. En wel op zeer verbeten wijze in Duitsland. Daar is ook al de beschuldiging over het vergiftigen van de bronnen in de twaalfde eeuw ontstaan.

De Kerk vaardigt decreten uit met de bedoeling de joden af te zonderen van de christelijke maatschappij. Het is joden verboden christenen als bedienden te werk te stellen. Joodse artsen mogen geen christenen behandelen. Het is joden verboden christenen te huwen. Ze mogen geen meel, brood, wijn, olie, schoenen of enig kledingstuk aan christenen verkopen. Het is hun niet toegelaten goederen te leveren of te ontvangen, nieuwe synagogen te bouwen en grond te bezitten of op te eisen bij het niet aflossen van hypotheken. Joden worden door de gilden geweerd uit weverijen, metaalbewerking, mijnnijverheid, kleermakerij, schoenmakerij, goudsmederij, bakkerij, houtbewerking en als molenaar.

Om hun apartheid duidelijk te maken, geeft Innocentius II in 1215 het bevel dat zij een teken moeten dragen, meestal in de vorm van een wiel of een rond lapje van vilt dat een geldstuk moet voorstellen. Het is nu eens geel of groen, dan weer rood en wit en wordt zowel door mannen als vrouwen gedragen vanaf zeven jaar. Later wordt er nog een hoed met een punt aan toegevoegd. Die hoed heeft veel weg van een hoorn die de duivel moet voorstellen.

Uitwijzingen en vervolgingen van joden gaan gepaard met blijvende confiscatie van hun goederen. Wanneer ze dan terugkomen in dorpen, handelsplaatsen en grote steden zoeken zij hun werk in de geldschieterij en de kleinhandel of als doodgravers. Om elkaar te beschermen, gaan ze dicht bij elkaar wonen in enge joodse wijken.

*

Wanneer de grote pest uitbreekt, is het een koud kunstje om de vermeende oorzaak van de zwarte dood, het vergiftigen van de bronnen, op de joodse boosaardigheid te schuiven. Aanvankelijk probeert de overheid op de meeste plaatsen de joden nog te beschermen. Doch gaandeweg bezwijkt ze, onder druk van het volksgeloof.

Paus Clemens tracht de hysterie nog te beteugelen door in 1348 een bul uit te vaardigen. Daarin stelt hij dat christenen die de pestilentie aan de joden toeschrijven worden misleid door de duivel. Hij noemt de beschuldiging inzake het vergiftigen der bronnen en de daaruit voortvloeiende slachtingen van joden een afschuwelijke zaak.

Het mag niet baten. Op 9 januari 1349 wordt in Basel de gehele gemeenschap van zevenhonderd joden verbrand: in een houten huis dat speciaal voor dit doel op een eiland in de Rijn wordt gebouwd.

In februari van dat jaar worden in Straatsburg, nog voor de pest de stad heeft bereikt, alle joden van de stad, tweeduizend in aantal, naar de begraafplaats gebracht. Daar worden ze massaal, met uitzondering van diegenen die zich tot het christelijk geloof bekeren, op de gereedstaande rijen brandstapels verbrand.

*

De nazi-haat voor joden heeft diepe wortels. Voor hun georganiseerde misdaad tegen de mensheid grijpen zij terug naar het sluipend gif dat eeuwen lang zijn weg heeft gezocht langs de donkerste meanders van onze westerse voorgeschiedenis.

De mens vreest de ander. Overal altijd. Die ander is een vreemde, een bedreiging, een barbaar. De Griekse geschiedschrijver Herodotos is de eerste die inziet dat die ‘barbaros’ iemand is met de menselijke waardigheid van elke persoon. Over hem schrijft hij in zijn 'Historiën' zonder haat of minachting. Hij bezoekt de Egyptenaren en Scythen, Perzen en Lydiërs. Hij onthoudt alles wat hij van hen heeft gehoord en gezien. Hij weet al dat, als we echt onszelf willen begrijpen, we eerst de ander moeten leren kennen. Die ander houdt ons een spiegel voor van onze eigen cultuur. Xenofobie is voor Herodotos een ziekte van bange mensen die lijden aan een minderwaardigheidscomplex.

Door in hun Derde Rijk het Oude Avondland te willen redden van de zogenaamde ondergang, door zichzelf te verheffen tot Herrenvolk en de joden en zigeuners tot Untenmenschen, organiseren de nazi’s in hun kampen het einde van de menselijke beschavingsgeschiedenis.

Van de ene Zwarte Pest naar de andere: de allergrootste ooit.

'De Nalatenschap’. Roman.
Copyright: Stef Vancaeneghem.

(Hoewel 'De Nalatenschap’ gebaseerd is op historische feiten en authentiek bronnenmateriaal, gaat het hier om een literaire interpretatie. Verantwoording van de bronnen cfr.9.08.2008.)