16 januari 2007

BLOG NOTES

Camus lezen en herlezen. Dan verhalen van Nabokov. Over Oostende, jawel. De grote Nabokov: op een steamer voor de kust in Oostende. Nog niet heimelijk smachtend naar Lolita. Zes, zeven keer heb ik dat veelgeprezen meesterwerk ongelezen weer opzij gelegd. Om dezelfde reden die me ook afwendt van dat dubbelzinnige gedoe van Gainsbarre (super in al de rest nochtans) met zijn Charlotte in ‘Inceste de citron’. Hoever te ver kan kunst gaan? Wie een dochter heeft, begrijpt me. Hoop ik, voor haar.

Hoe eerlijk is Jean-Jacques Rousseau in zijn ‘Bekentenissen’. De goegemeente spuwt hem uit. Hij vat ondertussen vrolijk voort de schone schijn in onsterfelijke woorden dicht bij de natuur. Alleen en verlaten van god en klein pierke zet hij zich af. Arm zijn, rijk leven. Beter dan rijk zijn, arm leven.

Georgina is honderd. Ze vertelt in Het Laatste Nieuws dat ze tot haar pensioen in de familiale weverij aan de Olifantstraat heeft gewerkt. Lieve eeuwelinge proficiat, de kleine etter die je in volle vaart voor de voeten liep met dat karreke vol bobijnen, dat was ik. Je bent honderd maar je oogt zeventig. Het karig betaalde leven in de fabriek heeft je niet klein gekregen. Ben ik blij om. (Heb je ook Fernande, Farailde, Andrea, Seraphin, Georges ‘Kongo’ en de anderen gekend? It’s all gone maar nooit in mijn hart). Dat je bij de sossen zat, vind ik mega. Een sos midden de kaloten. De vuist omhoog. Naar hun paternalistisch schouderklopje. De mooiste manier om honderd te worden zo te zien. Zelf zou ik nu ook wel ’s een gestrekte vinger durven naar die salonsocialisten van vandaag.

De gebroeders Jules en Edmond de Goncourt waren regelrechte smeerlapkes. Wat ik hier schrijf, is allemaal maar niks, slappe kost, vergeleken bij de onthullingen in hun ‘Journal’. Langs welke kant Zola de vrouwen het liefste pakte. Wat de Daudets en Flaubert en co zoal uitvoerden. We zijn brave, beschaafde mensen geworden tegenover die 'verfijnde' chique onverlaten van de Belle Epoque. Misschien moeten we dringend weer wat driester worden. We zijn teveel bourgeois, te weinig bohémien. Le bobo’s ne font plus bobo.

‘C’est ma vie, je n’y peux rien, c’est elle qui m’a choisi’, zing je, onnavolgbare Adamo. Grote dichter-zanger van mijn hart. Maar hier zit je er dus dik naast, neem me niet kwalijk, lieve Salvatore. Jij bent de mooiste mens die ik ooit mocht interviewen in dat studiootje in Jette daar. Je was je successen in het Duits aan het opnemen. Iedereen kwam je geld vragen en je gaf maar, zonder er bij stil te staan.

Je n’y peux rien? Je lot bezweren gedomme! Niet aan toegeven, niet plooien, nooit. 'Accroche une larme aux nuages et laisse le vent l’emporter.' Je bent zo’n grote meneer, in alles. Je nieuwste ‘Fleur’ is alweer subliem. Pure poëzie, als altijd. Je zal groot blijven: omdat je echt bent. Tegen de waan van de dag in. Blijf leven, blijf zingen, blijf schrijven. Altijd. Je maakt ons leven mooier. Al die jaren al. Sinds die keer dat ik je als broekje ging beluisteren in je Doornikse school, die ook die van mijn dode broer, de filmman en fotograaf, was.

‘Er gaat hier een gast optreden van onze school, echt buitengewoon’, zei hij me. Hij vergiste zich niet. Het was op zo’n zonnige ouderdag. We bleven met zijn allen naar jou luisteren, Salvatore ‘J’ai pas demandé la vie’, zong je.

Hij ook niet: hij gaf het terug, zijn leven. Veel te vroeg. Hij was achtendertig. Een fatale leeftijd, in onze familie. De zin van het leven is de zin die je er zelf aan geeft. Leren leven, een absurd bestaan lang.

------------------------------------------------------
- ‘L’indiscrétion des Goncourt’. Roger Kempf. Grasset.
- Albert Camus. 'L’été.’ Gallimard.
- ‘Overpeinzingen van een eenzame wandelaar’. Jean-Jacques Rousseau. Uitgeverij Veen. Amsterdam.
- Salvatore Adamo. Het hele oeuvre. En elke nieuwe CD.