VADER DAG
73. Ik bewaar hem geklemd tussen de balken van mijn schrijfmansarde. Zachtjes. Om het glimmende kanariegele leder vooral niet te krassen. Naast de sterrenkijker: mijn nachtkijker naar jou in de ruimte. De lederen voetbal die ik je vroeg en nooit kreeg. Herinner je mijn brieven aan de heilige man uit Spanje. Met de stoomboot SS Manitoba zou hij vanuit Argentinië langs Spanje tot bij me langs komen. Samen met jou in de schouw.
Ik beeldde me in dat jullie op het bovenste dek een kaartje legden. Om de tijd te doden, jouw dood te verschalken in afwachting van betere tijden voor mezelf. Elk jaar verwees ik naar jou, in mijn brieven naar hem. Dat ik net als jij een fervent Clubman worden zou, onder de kastanjes van ’t park. Dat ik kadet wou zijn bij Fons Lesenne, scholier, junior en dan. Dat ik een bal wou. Een echte lederen voetbal. Dat hij het gerust bij jou kon navragen, hoe echt ik het meende.
Maar het werd niks zonder jou, papa. Mijn eerste loeiers gingen recht in de ramen van jouw fabriekskantoor. Beetje opzettelijk, ik beken. Ik miste de personal coach die me zoals alle papa’s ter wereld alles zou voordoen. Bal op de voet op de knie op de kont op de schouder op de kop op de voet op de knie… Pele, Puskas, Puis worden of niks.
Er kwam geen boot met jou erop. Er kwam ook geen voetbal naast mijn sierkloefkes op de schouw. Er kwam een basketbal, om mee te oefenen op het pleintje aan de voordeur in afwachting van mijn kans bij het schoolteam. Basket. Waar zat je met je gedachten? Had me dan tenminste een hoofd of drie hoger gemaakt. Achteloze verwekker die je bent.
Kanariegeel leder tussen de zolderbalken met daarop ‘Brazil’, in de mooie vlag van geel blauw en groen. Eronder de vijf sterren van de wereldcup. Zie je Ronaldinho ook bezig, daar in je eeuwige voetbalvelden? Een voetbalgod onder de mensen. Schijnbeweging naar links, drie spelers schaakmat op rechts, dan de winkelhaak. Je zat naast mij toen ik het zag op het scherm. Je bekeek me met je air van: gezien hoe het moet kadee? Toen ik terugkwam van een aller-retourtje keuken, ja goed één reepje Kellogg’s Special K en wat dan, was je weer verdwenen. Weg naar je Egidiusgenootschap vol heiligen, koos je weerom de dood, liet je me ’t leven.
De bal hou ik klaar voor je achterkleinkind. Bal op de voet op de knie op de kont op de schouder op de kop op de voet op de knie herbegin. 'Kom papoe, kom', zegt hij en hij gapt je ouwe Traction Avant in schaalmodel van mijn boekenrek. 'Kom toch, papa', zei ik. Je kwam niet. Je kwam nooit. Ik vergeef het je. Dood zijn is iets wat je leert met vallen en opstaan, naar verluidt de derde dag.
74. Er naderen verkiezingen. Ze luisteren alleen nog naar zichzelf. Ze verheffen rancune tot slogan. Ze zwepen op, slaan onder de gordel, maken van chagrijn hun programma. Ze misbruiken de Fiertel. Ze tellen donderbruine baby’s in kraakwitte kribbes. Ze verachten pechvogels, verheerlijken stoere kerngezonde winners. Rasecht! Rasecht! Rasecht! Survival of the fittest. Het Betere Blanke Ras. Zoals het vroeger beter was. Ze zwelgen in de hautaine zelfgenoegzaamheid van het grote gelijk. Ze gunnen een ander het licht in de ogen niet. Ze verachten de verworpenen, de aangespoelden, de berooiden. Zij, wonderesculapen van de zerotolerantie, vergeten dat één tegenvallende scan hun stoere egotrip onderuit halen kan.
75. Wat had ik graag met jou naar het radionieuws geluisterd, in de eetkamer onder de ouwe krakende Grundig. Je commentaren op hun woordbreuken, hun allianties, hun interpellaties. Ik diende mijn pap te koelen met de mening van je schoonvader, de papa van mama. Grootvader die op zijn sterfbed nog een laatste volmacht weggaf: voor ‘de onzen ge kunt zien’.
Een halve eeuw verder is alles versplinterd, zijn kerken musea, worden de laatste priesters opgenomen in de genade van de Heer. De ene godsdienst verdwijnt, de andere komt. Dezelfde ene god vecht onder drie schuilnamen om de wereldse macht, met clusterbommen. Kinderen worden geteld, kinderen sterven. Vaders zonder kinderen. Nu ik er zelf heb, vermoed ik dat het erger is dan een kind zonder vader. Het komt allemaal nog goed tussen ons, lieve ouwe dode. Je krijgt mijn kruisje. Het kruis dat je me liet, door dood te gaan.
‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.
Ik beeldde me in dat jullie op het bovenste dek een kaartje legden. Om de tijd te doden, jouw dood te verschalken in afwachting van betere tijden voor mezelf. Elk jaar verwees ik naar jou, in mijn brieven naar hem. Dat ik net als jij een fervent Clubman worden zou, onder de kastanjes van ’t park. Dat ik kadet wou zijn bij Fons Lesenne, scholier, junior en dan. Dat ik een bal wou. Een echte lederen voetbal. Dat hij het gerust bij jou kon navragen, hoe echt ik het meende.
Maar het werd niks zonder jou, papa. Mijn eerste loeiers gingen recht in de ramen van jouw fabriekskantoor. Beetje opzettelijk, ik beken. Ik miste de personal coach die me zoals alle papa’s ter wereld alles zou voordoen. Bal op de voet op de knie op de kont op de schouder op de kop op de voet op de knie… Pele, Puskas, Puis worden of niks.
Er kwam geen boot met jou erop. Er kwam ook geen voetbal naast mijn sierkloefkes op de schouw. Er kwam een basketbal, om mee te oefenen op het pleintje aan de voordeur in afwachting van mijn kans bij het schoolteam. Basket. Waar zat je met je gedachten? Had me dan tenminste een hoofd of drie hoger gemaakt. Achteloze verwekker die je bent.
Kanariegeel leder tussen de zolderbalken met daarop ‘Brazil’, in de mooie vlag van geel blauw en groen. Eronder de vijf sterren van de wereldcup. Zie je Ronaldinho ook bezig, daar in je eeuwige voetbalvelden? Een voetbalgod onder de mensen. Schijnbeweging naar links, drie spelers schaakmat op rechts, dan de winkelhaak. Je zat naast mij toen ik het zag op het scherm. Je bekeek me met je air van: gezien hoe het moet kadee? Toen ik terugkwam van een aller-retourtje keuken, ja goed één reepje Kellogg’s Special K en wat dan, was je weer verdwenen. Weg naar je Egidiusgenootschap vol heiligen, koos je weerom de dood, liet je me ’t leven.
De bal hou ik klaar voor je achterkleinkind. Bal op de voet op de knie op de kont op de schouder op de kop op de voet op de knie herbegin. 'Kom papoe, kom', zegt hij en hij gapt je ouwe Traction Avant in schaalmodel van mijn boekenrek. 'Kom toch, papa', zei ik. Je kwam niet. Je kwam nooit. Ik vergeef het je. Dood zijn is iets wat je leert met vallen en opstaan, naar verluidt de derde dag.
74. Er naderen verkiezingen. Ze luisteren alleen nog naar zichzelf. Ze verheffen rancune tot slogan. Ze zwepen op, slaan onder de gordel, maken van chagrijn hun programma. Ze misbruiken de Fiertel. Ze tellen donderbruine baby’s in kraakwitte kribbes. Ze verachten pechvogels, verheerlijken stoere kerngezonde winners. Rasecht! Rasecht! Rasecht! Survival of the fittest. Het Betere Blanke Ras. Zoals het vroeger beter was. Ze zwelgen in de hautaine zelfgenoegzaamheid van het grote gelijk. Ze gunnen een ander het licht in de ogen niet. Ze verachten de verworpenen, de aangespoelden, de berooiden. Zij, wonderesculapen van de zerotolerantie, vergeten dat één tegenvallende scan hun stoere egotrip onderuit halen kan.
75. Wat had ik graag met jou naar het radionieuws geluisterd, in de eetkamer onder de ouwe krakende Grundig. Je commentaren op hun woordbreuken, hun allianties, hun interpellaties. Ik diende mijn pap te koelen met de mening van je schoonvader, de papa van mama. Grootvader die op zijn sterfbed nog een laatste volmacht weggaf: voor ‘de onzen ge kunt zien’.
Een halve eeuw verder is alles versplinterd, zijn kerken musea, worden de laatste priesters opgenomen in de genade van de Heer. De ene godsdienst verdwijnt, de andere komt. Dezelfde ene god vecht onder drie schuilnamen om de wereldse macht, met clusterbommen. Kinderen worden geteld, kinderen sterven. Vaders zonder kinderen. Nu ik er zelf heb, vermoed ik dat het erger is dan een kind zonder vader. Het komt allemaal nog goed tussen ons, lieve ouwe dode. Je krijgt mijn kruisje. Het kruis dat je me liet, door dood te gaan.
‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.
<< Home